Jacobus Craandijk

 

 

Inhoudsopgave
Jacobus Craandijk

Craandijk als auteur

Schrijversloopbaan.
Van professie wat Jacobus Craandijk predikant. Zijn voornaamste hobby's waren wandelen en geschiedenis. Omdat hij ook vlot en graag schreef leverden elk van die aspecten een lijst van publicaties op. Zoals bij zo veel andere auteurs begon zijn letterkundige loopbaan met stukken in studentenalmanakken, waarin de genoemde facetten zich nog niet duidelijk aftekenden. Dat hij in zijn studententijd deelnemer aan de jaarlijkse tochten van het Doopsgezind Studenten-gezelschap 'Etebon' en oprichter van het Wandelgezelschap 'Ahasverus' was wees wel duidelijk in een bepaalde richting.

Van het proefschrift waarmee hij zijn studie aan de Kweekschool van de Algemeene Doopsgezinde Sociëteit in Amsterdam afsloot, over verschil in de voorstelling van het ontstaan der Christelijke Kerk, is ons slechts de titel bekend.1 De daaropvolgende gedrukte stukken verschenen in zijn Rotterdamse tijd en waren ook van kerkelijke aard: toespraken in verband met bijzondere gebeurtenissen, een boek over het Nederlansche Zendelingengenootschap, waarin Craandijk aktief was (1869,) en artikelen in verschillende periodieken. Die publikaties gingen door toen hij in Haarlem stond. Daar schreef hij ook een boekje over de geschiedenis van de Doopsgezinden, vooral bestemd ter onderwijzing van de jeugd, wat hem ook zeer ter harte ging.(1889)

In 1875 verscheen het eerste deel van de boekenserie waardoor Craandijk het meest bekend zou worden: de acht delen van Wandelingen door Nederland met pen en potlood.2 In 1876 werd een wetenschappelijke studie over de geschiedenis van de Ambachtsheerlijkheid Cralingen en het slot Honingen opgenomen in Rotterdamsche Historiebladen. In datzelfde jaar werd Craandijk lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Naast, en vooral nà de publicatie van de Wandelingen, waarvan in 1888 het laatste deel verscheen, schreef hij een hele serie artikelen, waarbij de aspecten reisbeschrijving/topografie en geschiedenis niet scherp te scheiden zijn. Ook in zijn reisverslagen blijkt Craandijk zich terdege gedocumenteerd te hebben.

De lijst van geschriften, bijdragen enz. bij het levensbericht van J. Craandijk in de Bijlage tot de Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1912-1913 telt 98 titels, per boek of periodiek in chronologische volgorde weergegeven. De zeven delen van de Wandelingen met de dan al verschenen herdrukken zijn als één publicatie geteld; evenals de Nieuwe Wandelingen, die in feite het achtste deel vormen. In de huidige Nederlandse Centrale Catalogus komen ongeveer dezelfde titels voor, met daarbij de vele hele of gedeeltelijke her- en overdrukken die sindsdien verschenen zijn.

Terwille van de overzichtelijkheid hebben we een onderscheid gemaakt tussen de geschriften met kerkelijke/godsdienstige onderwerpen en die met reisverslagen/geschiedkundige onderwerpen. In enkele gevallen is de keuze arbitrair, maar meestal bruikbaar. Daarna zijn de reisverslagen/geschiedkundige onderwerpen gesplitst in de Wandelingen door Nederland met pen en potlood, die een afgerond geheel van boeken vormen, en in publicaties die, hoewel ze soms qua inhoud daartoe behoren, niet in de Wandelingen zijn opgenomen. Dat heeft geleid tot drie literatuurlijsten:
Jeugd- en kerkelijke publicaties
Wandelingen door Nederland met pen en potlood
Andere wandelingen en geschiedenis

De geschriften in studentenalmanakken en op kerkelijk/godsdienstig terrein kwamen al ter sprake in de hoofdstukken over Craandijk's levensloop en zijn ambtsbediening. Ook in de betreffende literatuurlijst zijn enkele aantekeningen gemaakt. Dit hoofdstuk gaat vooral over de boekenserie Wandelingen door Nederland en over andere wandelingen en geschiedkundige studies van Craandijk.

Teruglopend kerkbezoek
Craandijk heeft zich in de levende Rotterdamse gemeenschap een plaats verworven en is op verschillende terreinen actief. Veel van die activiteiten vloeien voort uit zijn ambt als predikant. Als men er de notulen (men spreekt meestal van resolutieën) er op na slaat blijkt hij in zijn gemeente zeer gewaardeerd te worden. Van wandelen door Nederland is dan nog geen sprake.

Dat verandert eind 1873. De doopsgezinden kennen geen vaste en op schrift gestelde belijdenis. In één gemeente, zeker in die van Rotterdam, zijn daardoor verschillende denkrichtingen aanwezig, van conservatieven, die nog uit de school van de Oude Vlamingen komen tot hyper-modernen, waartoe de scriba van de kerkraad zich rekent. Veel doopsgezinde gemeenten, ook kleinere, hebben meerdere leeraren, waarmee aan de uiteenlopende wensen van de verschillende gemeenteleden tegemoet gekomen wordt. De gemeente van Rotterdam heeft er maar één, die in zijn preken alle leden tevreden moet stellen. Dat is een bijna onmogelijke opgave, zeker als de predikant al twaalf jaar in die gemeente staat.

Daar komt bij dat ook in het algemeen het kerkbezoek terugloopt, vooral bij de jeugd. Om dat te stimuleren stelt de scriba van de kerkeraad voor de eigen predikant een aantal vrije zondagen te geven en dan predikanten van elders te laten voorgaan. Na veel vergaderen leidt dat er toe dat het aantal vrijbeurten van de predikant voor 1874 als proef van zes naar achttien (of vijftien, dat is niet duidelijk) gebracht wordt. Later wordt dat voor 1875 gecontinueerd.

Het lijkt er op dat Craandijk dan al een overeenkomst voor een langere tijd met zijn uitgever heeft gesloten. Aan het einde van het vijfde deel, met wandelingen uit 1879 en 1880 die verschenen in 1880, schrift hij: '(...) volgens prospectus houdt de verbintenis tussen uitgever en intekenaars bij het verschijnen van het vijfde deel op.' Volgens Jeronimo de Vries,1 Craandijk's latere ambtgenoot in Haarlem, is het initiatief uitgegaan van de toenmalige firma A.C. Kruseman en Tjeenk Willlink, die het te doen was om een werk waarin, in geschrifte en afbeelding, bewaard zou blijven wat door de geest des tijds dreigde verloren te gaan.

Wandelingen door Nederland met pen en potlood

Monument van het verdwijnend Nederland

Door het onverwacht beschikbaar komen van zo veel tijd kon Craandijk een ongetwijfeld al langer gekoesterde wens in vervulling doen gaan. Hij werd daarbij geïnspireerd door de Franse schrijver Emile Montégut, die een paar jaar eerder door de Bourgogne wandelde en het verhaal er van in 1874 uitgaf onder de titel Souvenirs de Bourgongne.2 Craandijk is daar heel enthousiast over. 't Is een boek van ruim vierhonderd bladzijden in 8o, prettig geschreven en prettig gedrukt.

    'Hoe menigmaal vond ik bij het doorbladeren van het boekje aanleiding, mijn' collega, den wandelaar-auteur, te benijden! Vooreerst om die onschatbare gave der 'causerie', die kunst van vertellen, die Fransche gratie en die Fransche vrijmoedigheid, door wier gelukkige vereeniging van het weinig beteekenende zo veel is te maken, en hoogst eenvoudige opmerkingen worden voorgedragen, alsof het zaken van het grootste gewigt waren. Maar welk een landstreek mogt hij ook doorwandelen! (...) Wat kunstgewrochten van allerlei aard werden in openbare gebouwen en trotsche kastelen bewaard! (...). Wat al overleveringen omtrent doorluchtige geslachten, schitterende vertegenwoordigers van den luisterrijken adel van Frankrijk, en wat al anecdoten omtrent personen, beroemd in de geschiedboeken der natie, maar ook den volke gemeenzaam bekend.'

Nu gaat Craandijk somberen. Impulsief als hij is, komt dat ook uit zijn pen. Zo is hij lang niet altijd, meestal niet. Zijn 'Wandelingen' bewijzen het.

'De Hollandsche wandelaar mist veel van dit alles. [...] Ons landschap is van dien aard dat het [...] voor de beschrijving weinig afwisseling biedt. Ons volk is niet zeer dichterlijk van nature [...] en hebt gij uit oude boeken soms een aardige overlevering opgediept, te vergeefs zult gij haar wachten uit de mond van den boer, onder wiens schouw gij een pijpje opsteekt, of van de melkmeid, met wie gij onderweg een praatje maakt. Ook de kennis der geschiedenis is bij ons volk gering.'

Jacobus Craandijk maakte van 1874 tot 1883 maar liefst 60 wandelingen van meerdere dagen. Ze werden beschreven in Wandelingen door Nederland met pen en potlood door C. Craandijk en P.A. Schipperus, dat in afleveringen verscheen, eerst bij de firma Kruseman en Tjeenk Willink, later Tjeenk Willink. Samen vormen ze zeven delen van elk ruim 400 bladzijden, gedateerd van 1875 tot 1884. Het vijfde deel (1880) bevat ook een register op de delen 1 t/m 5 en een naamlijst van intekenaren. Het zevende deel had een register op de delen 6 en 7; samen bevatten de registers bijna 6.000 trefwoorden. In 1884 verscheen ook de Atlas behoorende bij Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deze 22 in kleuren gedrukte wandelkaartjes werden losbladig geleverd aan alle kopers van de eerste druk van Wandelingen door Nederland en in de volgende drukken bij-gebonden.

In de jaren 1886 en 1887, toen Craandijk predikant in Haarlem was, maakte hij nog eens 13 wandelingen. Die werden beschreven in het in 1888 verschenen Nieuwe Wandelingen door Nederland met pen en potlood, dat in feite het achtste deel van de oorspronkelijke serie vormt. Inmiddels was al in 1882 begonnen met een tweede druk op kleiner formaat, waarbij de wandelingen per provincie werd geordend. De tweede druk was in 1888 gereed; een derde, grotendeels gelijk aan de tweede, verscheen in 1887-1888. In 18943 werd, alleen van de provincie Gelderland, nog een vierde druk uitgebracht, in twee delen. Daaraan werd nog een in 1893 gemaakte wandeling naar Tongeren en Molecaten toegevoegd.. In 1968 is een niet helemaal volledige herdruk gemaakt, met opnieuw een wat andere volgorde. In de 'Bijlage Wandelingen' is een overzicht opgenomen van de verschillende wandelingen en hoe ze over de diverse drukken verdeeld zijn. Bovendien zijn daarbij een aantal citaten uit deze serie opgenomen.

Wat Craandijk voor ogen stond probeert hij in zijn 'Inleiding' in het eerste deel duidelijk te maken met een uitvoerige beschrijving van een 'snuiter'. Het is een soort schaar die gebruikt werd om de katoenen draad, die in kaarsen van talk gebruikt werd, die niet mee verbrandt, regelmatig af te knippen. 'Onze jongens, bij gas- en pertroleumlicht geboren en grootgebragt, hebben misschien nooit een' snuiter gezien', schrijft hij. Hij constateert dat de laatste vijftig, vijfentwintig, jaar in het maatschappelijk leven meer is veranderd dan vroeger in drie eeuwen. Reizen is nu even gewoon als het vroeger zeldzaam was en de afgelegen provinciën en hun 'achterhoeken' komen in aanraking met de buitenwereld. Hechte kastelen en statige hofsteden worden gesloopt en op mooie punten verschijnen villa's en optrekjes. Oude bossen worden verdeeld of in parken of tuinen herschapen of als landbouwgrond gebruikt. In de steden worden monumenten van bouwkunst vervangen door lichte, vrolijke woningen met meer doelmatigheid dan smaak.

De Wandelingen moeten er toe bijdragen dat niet alles verdwijnt zonder sporen na te laten. In verschillende publicaties en periodieken is al veel bewaard, schrijft hij. Maar dat is allemaal verspreid; het zijn bouwstoffen,4 geen gebouw. Craandijk wil het bruikbare daaruit combineren met eigen waarneming en ondervinding om zo te komen tot een monument van het verdwijnend Nederland. Een beeld van het vaderland zoals het toen was, met zijn kastelen en buitengoederen, zijn landelijke dorpen en oude stadsgezichten, zijn onbekende streken waarvan het karakter straks drastisch zou veranderen. Het geven van dat beeld was aan niemand beter dan Craandijk toevertrouwd.

In samenhang met zijn liefde voor de natuur boeide hem vooral het platteland. De twee Wandelingen door zijn geliefde Rotterdam zijn de enige door hem beschreven stads-wandelingen. Hij vond ze echter blijkbaar niet in het geheel passen, want in latere drukken zijn ze weggelaten5.

De wandelstaf van Craandijk was ook een aanwijsstok6 Voortdurend trakteert hij de lezer op historische uiteenzettingen en beschouwingen over landhuizen en heerlijkheden. Wat dat betreft laten zijn boeken zich lezen als een breedvoerige reisgids. Het zijn echter de weelderige natuurbeschrijvingen, met hun zachte en soms wat luidere negentiende-eeuwse galm, die de toon zetten. 'Hier wordt de voet niet moede en het oog niet verzadigd7 van wie hart heeft voor het bosch met zijn heilige stilte, met zijn rijk en eigenaardig leven van veldbloem en heiplant, van vogel en insect', schrijft hij over het Friese Beetsterzwaag. Helaas is de weg naar dit adellijke dorp toe een ware beproeving - men reist dan door een kaal 'kievitenland' dat 'rijker aan verveling dan aan natuurschoon is'. Het wemelt in Craandijk's werk van dergelijke beschrijvingen. In een aparte paragraaf zijn er nog een aantal aangehaald.

'Hij stelt zich voor,' formuleert Jo de Vries het, 'dat gij met hem loopt, waarschuwt u, dat gij een goeden marsch voor u hebt, doet u reisgelegenheden en pleisterplaatsen aan de hand, is eigen met beroemde plekjes als "Karelshaven", "Dolle hoed", "Jan Tabak", "Kraantje Lek", kent in vele van die oorden van rust den waard en de familie, en beveelt ze aan, als zij 't waard zijn, wijst u de mooie plekjes, en vertelt ondertusschen van steden en kasteelen en oude geschiedenissen en geslachten en nieuwe instellingen en stichtingen, met liefde, piëteit en humor, en met een opgewektheid, die zoo onvermoeid is, als zijn beenen en zijn borst het zijn.'

Nog steeds actueel
Ook vandaag de dag gaan mensen op pad met Craandijk als gids. Niet met de loodzware delen van de eerste druk, maar met de handige, per provincie geordende tweede of derde druk, of met kopieën daaruit. Nog in 1968 is een complete herdruk van de
Wandelingen verschenen.8 Gedeelten er uit worden nog steeds in velerlei periodieken opgenomen; het aantal is niet te overzien. In de reeks Geografische Routes van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap verscheen, naast In de voetsporen van Jacob van Lennep ook In de voetsporen van Jacobus Craandijk, een route van Wageningen naar Doorwerth. Vanwaar die blijvende belangstelling?


Daar zijn meerdere redenen voor. Eén ervan is Craandijk's formidabele historische kennis. Schrijvers van boeken over kastelen en hun bewoners verwijzen nog regelmatig naar de
Wandelingen of citeren er uit. Bovendien was hij een uitstekend verteller. Vond hij het bij het preken wel eens moeilijk om mensen van zeer verschillende ontwikkeling te boeien, in zijn boeken is hem dat voortreffelijk gelukt. Hij kijkt met een nostalgische blik om zich heen: ook dat maakt hem zo herkenbaar. Het sluit aan bij onze nostalgische gevoelens, nu inderdaad zo veel van wat Craandijk zag in snel tempo verdwenen is.

Craandijk's reizen

Voorbereiding voor de reizen
Craandijk gaat niet op reis zonder zich terdege ingelezen te hebben. Vaste bronnen waren A.J. van der Aa's
Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, in 1839/51 verschenen in 13 delen, de ongeveer 17 delen van Tirion's Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden, de boeken van Abraham Rademaker, Claas Bruin, Ludolf Smids9 en anderen. Verder bestudeerde hij atlassen: 'Wanneer wij den Atlas met al die kaarten, platen, portretten, plattegronden en wat dies meer zij sluiten, is de indruk niet weinig versterkt, dat wij een gewest met een zeer rijke en zeer belangwekkende geschiedenis gaan bezoeken.'

Hij verdiept zich ook in de plaatselijke geschiedenis, opmerkelijkheden en bezienswaardigheden. Soms lijkt hij de archieven van de stad waar hij doorheen komt te hebben doorgesnuffeld. Daarnaast correspondeert hij met plaatselijke notabelen en deskundigen. Uit de Wandelingen blijkt dat er een uitgebreide correspondentie is geweest met iedereen waarvan hij dacht dat die hem kon helpen. Velen er van kende hij persoonlijk. Hij vroeg hen ook advies over de reis en logiesmogelijkheden en ze waren vaak zijn gids en reisgezel. Vaak stuurde hij een proefdruk ter beoordeling en het aantal reacties dat hij na het verschijnen van een nieuwe aflevering was groot. 'Welwillende vrienden (...), ingenomen met zijn voornemen om het wat beter aan zijn landgenoten te leeren kennen', hebben hem de nodige bouwstoffen verschaft en aangewezen. Uit die overrijke stof moet hij schiften.

Niet altijd lukte het hem om de nodige informatie te krijgen. Zo vermeldt hij eens een uitnodiging [in de vorm van een advertentie?] in het Utrechts Dagblad te hebben geplaatst om gegevens over huizen aan de Vecht te mogen ontvangen. Tot zijn leedwezen bleef die onopgemerkt, althans onbeantwoord. Anderzijds komt het ook voor dat hij overweegt om zó te gaan en dát allemaal te zien, maar bijslotte zùs gaat. Zo ontstaan er ook wandelingen, die voor een deel uit herinnering en informatie zijn opgeschreven. Maar hij zet dat er wel steeds bij.

Op reis
't Is niet altijd zomer en er zijn nog andere bezigheden en plichten dan met de wandelstaf in de hand rond te dwalen. Daardoor wordt er soms gereisd op frisse voorjaarsdagen en als reeds enige boomsoorten zijn ontbladerd en zelfs als er sneeuw ligt op de velden en de kortheid der dagen voor problemen zorgt. Er zijn lieflijke meidagen en hete zomerdagen, en soms heeft het zo geregend dat een bepaalde plaats noch te voet noch met het rijtuig te bereiken is.

In 1881, Craandijk's achtste reisjaar, schrijft hij dit aardige stukje over de toenmalige reismogelijkheden: 10

' 't Is nog niet vele jaren geleden, sedert wij onze Wandelingen door Nederland begonnen, maar in dien tijd zagen wij de opkomst en de aanvankelijk snelle ontwikkeling van een alleraangenaamst vervoermiddel. De 'tram' deed zijn intrede in ons vaderland. Aanvankelijk liet zich dat woord wel door 'paardenspoorwagen' vertalen. Maar wie zet ons 'stoomtram' over, zóó, dat alle eigenaardigheden van dit voertuig in de Hollandsche benaming uitkomen en het verschil met den gewonen spoortrein duidelijk blijkt? In onze groote steeden (...) zijn het paarden, - in Rotterdam ook muilezels - die de wagens voorttrekken over de rails. In de drukke, volkrijke, soms enge en bogtige straten durft men zich nog niet van de stoomkracht te bedienen, en daarbuiten zijn 't vooreerst (nog weinig stoom- en paardetrams) (...) 't zal niet lang meer duren, eer de schoone hoofdsteden van Gelderland en het Sticht door den 'tram' - een' stoomtram' naar men zegt - aan elkander geschakeld zullen zijn. Dit jongste en begeerlijkste onder openbare middelen van vervoer zal welligt in de toekomst het aantal wandelaars verminderen, zeker zal het hun, die van het gilde blijven, onschatbare diensten bewijzen. Welke voordelen vereenigt het niet. (....) Het zoekt juist de dicht bewoonde plaatsen (...) 't Vergunt hem (den reiziger), uit te stappen of in te stijgen waar hij wil.(...) 't Is veel goekoper dan eigen gehuurd rijtuig, en (...) veel aangenamer dan de enge, voor uitzien hoogst ongeschikte dilligences en snorwagens. (...) Waren de trams een tiental jaren vroeger ten onzent in gebruik gekomen, of hadden wij eenige jaren later onze zwerftogten aanvaard, hoeveel meer hadden wij misschien kunnen doen, hoeveel kosten besparen, hoe meenig weinig loonenden spoorrit kunnen uitwinnen! (...) Wij leven snel in deze eeuw en wie zal het zeggen wat onze kinderen nog weer boven ons voor zullen hebben!'

Maar 't zijn niet alleen spoortrein, stoomtram of diligence waarmee hij reist. Vaak wordt 'een kloeken dagmarsch' gelopen of een rijtuig gehuurd. Pontveren en stoomboten, roeibootjes en andere vervoermiddelen worden gebruikt. In een karretje dat voor vier of twee personen is ingerigt, naarmate men de voorbank voor of achteruit schuift, moet het evenwicht zo veel mogelijk worden bewaard. De lengte van de reizen was verschillend. Een enkele keer was het twee of drie dagen, maar voor verder afgelegen streken kon het ook zeven dagen worden. Meestal werd er in hotels overnacht, maar ook wel in soberder gelegenheden of bij vrienden.

De reisgenoten
De volledige titel van de Wandelingen is:
Wandelingen door Nederland met pen en potlood door J. Craandijk, Pred. bij de Doopsgezinde Gem. te Rotterdam en P.A. Schipperus, Kunstschilder alhier. Dat suggereert een gezamenlijke voetreis van twee vrienden, maar dat staat er niet en uit de tekst van Wandelingen blijkt dat ook niet. Schipperus tekende niet overal waar Craandijk wandelde. Hij ging vaak alleen op reis en gebruikte ook ander bronnenmateriaal, waaronder enkele door Craandijk gemaakte schetsen. Het is ook niet zo dat tekeningen en beschrijvingen steeds met elkaar overeenkomen. Wel hebben ze regelmatig met elkaar overlegd.

Craandijk gebruikt in zijn tekst regelmatig de wij-vorm en hij was dan ook niet veel alleen op reis. Soms, in elk geval op buitenlandsche reizen, had hij een zoon als reisgenoot. In Nederland wisselde zijn metgezel per reis of per plaats. Het waren mensen die de streek of de plaats goed kenden en waarmee Craandijk eerst gecorrespondeerd had. Meest notabelen, de burgemeester bijvoorbeeld, of een archivaris of de collega doopsgezinde predikant. Maar het kon ook 'Piet' zijn, sedert jaren koetsier en huisknecht, commissionair en kruier van het hotel. Hij wacht de reiziger aan het havenhoofd in Breskens op en rijdt hem enige dagen rond; hij kent de streek en kan alle vragen beantwoorden. De andere morgen is hij al vroeg in de weer, maakt een afspraak met de stadssecretaris, heeft de doopsgezinde predikant van Craandijks aanwezigheid in kennis gesteld en op het postkantoor naar brieven gevraagd.

Andere wandelingen en geschiedenis.
Behalve de in zijn boeken beschreven wandelingen heeft Craandijk andere een- of meerdaagse reizen gemaakt of gebouwen en instellingen bezocht en daarover geschreven. Een deel er van is al gemaakt gedurende de periode dat zijn boekenserie verscheen. Kennelijk pasten ze daar niet goed in, mogelijk omdat het geen 'wandelingen over het platteland' waren, zoals eigenlijk het criterium was.
11 Een groter deel is gemaakt ná het verschijnen van de Wandelingen. Soms is het een aanvulling op wat daarin beschreven is. De meeste er van zijn gepubliceerd in het wekelijks verschijnend Volkstijdschrift Eigen Haard en, waar het dieper gravende studies betreft, in de Bijdragen voor de Geschiedenis en Oudheidkunde. Verder verschenen artikelen in diverse tijdschriften of in boek- of brochure-vorm. De [voorzover bekend] volledige lijst wordt hierna weergegeven.

Eigenlijk zou deze lijst nog gesplitst moeten worden in publicaties voor het grote publiek, waarbij trouwens ook een gedegen literatuurstudie te pas kwam, en de wetenschappelijke artikelen. Maar dat is moeilijk door te voeren, ten eerste omdat de scheiding soms niet te maken is, ten tweede omdat beide soorten werk in dezelfde media kunnen voorkomen. Duidelijk is dat Craandijk toen hij ouder werd dieper ging graven. Hij snuffelt in oude boeken en bronnen en weet tal van wetenschappelijke zaken op onderhoudende wijze te beschrijven. Hij was daar trouwens al eerder mee begonnen, want in 1874 schreef hij een doorwrochte studie over de Ambachtsheerlijkheid Cralingen en haar bewoners.

Uit de titels en de vele voetnoten blijkt dat het hier diepgaand wetenschappelijk onderzoek betreft. Deze detailstudies werden door historici ernstig meegeteld. Zijn "keurige pen, zijne verstandige zelf beperking, zijn open oog voor 't geen van belang is te weten, zijn nauwgezetheid, zijn geduld bij het doorsnuffelen van kronyken en oorkonden" werden openlijk gewaardeerd.12 "Pionier" is hij genoemd "als hij op wetenschappelijke wijze de genealogieën onzer middeleeuwsche geslachten vaststelde en met zijne preciese kennis van een persoon, geslacht of kasteel den grond legde, waarop de historicus kon voortbouwen". "Craandijk" zoo heet het "is ook als geschiedschrijver een man van beteekenis geweest. Zijn invloed op dit gebied was grooter wellicht, dan de bescheiden man zich zelf voorstelde".

De tekenaars

P. A. Schipperus
Pieter Adrianus Schipperus werd op 6 maart 1840 in Rotterdam geboren.
13 Hij woonde en werkte aldaar en sedert 1910 te 's Gravenhage, waar hij op 4 oktober 1929 overleed. Hij was auto-didact. Met een subsidie van koning Willem III kon hij zich verder bekwamen in aquarelleren; later ging hij schilderen in olieverf en bekwaamde zich in etsen en lithograferen. Hij was een knap schilder van bosgezichten en landschappen en heeft ook veel gouaches en aquarellen gemaakt. Zijn werk is in vele musea vertegenwoordigd. Hij bracht het tot leeraar aan de Rotterdamsche Akademie voor Beeldende Kunsten, was lid van verschillende kunstgezelschappen en heeft meermalen geëxposeerd.

Craandijk kende Schipperus uit den Rotterdamschen Kunstkring en achtte hem de aangewezen man om zijn wandelingen te illustreren. De fotografie was toen al in opkomst, maar de illustraties in de Wandelingen zijn allemaal door Schipperus zelf op steen getekend. Soms was dat één grote afbeelding op een blad, maar meestal werden vier of vijf tekeningen op een pagina gecombineerd. De volledige lijst van de lithografiën van Schipperus in Wandelingen, evenals die van de hieronder genoemde tekeningen, is in de 'Bijlage Tekeningen' opgenomen.

Ook voor de artikelen die Craandijk tussen 1978 en 1893 in Eigen Haard publiceerde heeft Schipperus lithografiën gemaakt, ook weer met verschillende afbeeldingen op één blad. De lijst daarvan staat in de 'Lijst van platen in Andere Wandelingen'. Schipperus heeft ook artikelen geïllustreerd van Jeronimo de Vries, Craandijk's Haarlemse collega-predikant, die eveneens in Eigen Haard publiceerde.

In 1900 en 1901 was het niet Schipperus, maar 'mijn vriend, de schilder A.L. Koster', die Craandijk het illustratiemateriaal leverde voor de beschrijving van een tweetal reizen in resp. Woord en Beeld en De Aarde en haar Volken. Nu wordt uitdrukkelijk vermeld dat ze de reis samen ondernamen. Ditmaal waren het geen lihografiën, maar tekeningen in OI inkt, die tussen de tekst geplaatst zijn.

A. L. Koster
Antonie Lodewijk Koster werd op 8 augutus 1859 in Terneuzen geboren.
14 Hij studeerde o.a. aan de Akademie voor beeldende kunsten in Den Haag, schilderde en tekende landschappen en bloembollenvelden en kon ook prachtig etsen. Hij werkte in de omgeving van Den Haag en Haarlem, de Achterhoek en Limburg en woonde sinds 1891 in Haarlem, waar hij op 28 mei 1937 overleed. Evenals bij Schipperus staan er diverse exposities op zijn naam en is zijn werk is verschillende musea te zien. De lijst van tekeningen die A.L. Koster voor Craandijk maakte staat eveneens in de 'Lijst van platen in Andere Wandelingen'.

Andere illustrators
Vooral in latere uitgaven komen bij artikelen van Craandijk afbeeldingen van derden of foto's voor. Soms is het verhaal geschreven naar aanleiding van bestaande afbeeldingen. Deze illustraties zijn niet in een lijst afbeeldingen opgenomen, maar worden wel summier vermeld in de betreffende literatuurlijst.

Enkele vroegere wandelaars
Craandijk was zeker niet de eerste en ook niet de enige die een uitgebreide impressie gaf van wat er al rondreizend, te voet, per schip of per wagen, te zien was. Maar bij weinigen was de liefde voor de natuur, de historische diepgang en een begenadigd schrijverschap zo prominent aanwezig als bij Craandijk. Het is niet doenlijk de vele voorgaande reisbeschrijvers te noemen. Het zou ook niet zo veel zin hebben als niet twee daarvan in de laatste jaren opnieuw voor het voetlicht waren gehaald. Dat verleidt tot vergelijking.

Voor de volledigheids nog even terug naar Emile Montégut, de schrijver van Souvenirs de Bourgongne, die door Craandijk als voorbeeld werd genomen. Van dezelfde schrijver verscheen in 1869 Les Pays-Bas : impressions de voyage et d'art. Dat heeft veel lezers getrokken, want in 1884 werd het nog eens herdrukt. Het is niet zo zeer een wandelboek, maar doet toch in veel opzichten aan Craandijk's werk denken. Dat geldt overigens voor het hele oeuvre van Montégut; zijn lijst van onderwerpen is vergelijkbaar met die van Craandijk.

Het reisverslag van Jacob van Lennep (1802-1868) uit 1823 is bekend geworden door een boek en televisieserie van Geert Mak in 2000.15 Deze zijn gebaseerd op het boek dat daarover in 1942 is uitgegeven.16 Jacob van Lennep, zoon van de Amsterdamse hoogleeraar David Jacob van Lennep, was de reisgenoot van Dirk van Hogendorp. Deze Dirk van Hogendorp, zoon van de bekende staatsman Gijsbert Karel en aanhanger van de calvinistische Bilderdijk, was een stroeve en wat terughoudende jongeman. Nadat hij afgestudeerd was woonde hij weer bij zijn vader. Daar had hij een magere advocatenpraktijk die hem weinig opleverde en veel vrije tijd liet. Zijn vader wilde hem een grote Europese reis laten maken. De zoon, die de mentaliteit van het Nederlandse volk trachtte te bestuderen, wilde liever door eigen land reizen. Dat werd goedgevonden en bij het zoeken van een reisgenoot kwam men bij Jacob van Lennep terecht. Ook van Lennep's vader was zeer in de reis geïnteresseerd. De jongelui gaan op weg alsof ze een inspectietocht ondernemen, waarbij zij tegelijkertijd de ver weg wonende vrienden en bekenden kunnen bezoeken.

Van Lennep stuurde dagverslagen van zijn reis in briefvorm naar zijn zuster Antje, die ze aan haar vader gaf, die daarop antwoordde met commentaar en adviezen. Het dagboek biedt typische staaltjes van het burgerleven in de kleine steden in de 19e eeuw, maar historische achtergronden worden nauwelijks gegeven en de natuur en het landschap zeggen de vrienden niet zo veel. Misschien speelde bij hun reis ook Gijsbert Karel van Hogendorp een rol. Die was in 1819 in zijn koets met vier paarden van Assen over Hardenberg naar Assen gekomen met het oogmerk de algemene welvaart te bevorderen. Hij bespreekt er zijn plannen voor kanalisatie en markeverdeling. Voor de historie en het natuurschoon van Twente lijkt Van Hogendorp senior niet zo gevoelig. Zijn bevindingen zijn gepubliceerd in Bijdragen tot de huishouding van staat in het Koningrijk der Nederlanden, 1818-1825.17 Craandijk heeft ze gelezen. Hij citeert Van Hogendorp meer dan eens, bijv. bij zijn wandelingen door Twenthe.18, en staat dan in gedachten voor diens standbeeld in Rotterdam, waar hij hem uitgebreid bewondert.

Omdat het boek van Jacob van Lennep pas in 1942 is uitgegeven, kon Craandijk het niet kennen. Noch Jacob van Lennep, noch Dirk van Hogendorp zijn in het Register op de Wandelingen genoemd. Toch moet Craandijk een ander werk van Van Lennep zeker gekend hebben: Merkwaardige kastelen in Nederland.19 Het werd in de jaren 1854-1861 uitgegeven en behandeld 38 kastelen. Waarom de keuze op déze kastelen gevallen is wordt niet verklaard. Van Lennep is schrijver en geschiedvorser, we weten het uit zijn vele andere werken. Hij wandelt niet, maar heeft evenals Craandijk speciale belangstelling voor kastelen en hun bewoners. Daartoe beperkt hij zich in dit kastelenboek

Een vroegere voorloper was Andries Schoemaker (1660-1735), die ook Craandijk's geestverwant was. Geestverwant in vele opzichten. Ook Schoemaker was Doopsgezind en, hoewel anderhalve eeuw vroeger levend en kerkend bij de Oude Vlamingen, even ruim denkend en beminnelijk als Craandijk. Geestverwant ook in zijn passie voor geschiedenis, voor kastelen en herenhuizen en de geschiedenis van hun bewoners, voor de kerken en dorpen en hun inwoners. Ook Schoemaker las wat hij maar kon vinden over de dorpen en streken waardoor hij reisde en ook hij had de vrijmoedigheid om zowel bij de adelijke huizen als bij de geringen te rade te gaan om zijn verhaal te completeren. Geestverwant zelfs in zijn liefde voor de natuur, hoewel die anderhalve eeuw eerder, naar de geest van de tijd, wat anders gericht was.

Evenals Craandijk nam ook Schoemaker zijn eigen tekenaars mee op reis. Bekende namen zijn het, Cornelis Pronk en Abraham de Haen. Hij maakte op zijn reizen ook zelf schetsen van kerken, kastelen en herenhuizen. Hoewel hij er zich over beklaagt nooit tekenen geleerd te hebben, illustreert hij zijn handschriften met wat door Pronk, De Haen en hemzelf tijdens de reis is vastgelegd. Heel onbeholpen, maar in het algemeen zeer betrouwbaar en vaak het enige van wat er uit die tijd bestaat.

Van Schoemaker is helaas niets in druk verschenen.20 Zijn geschriften, vaak dikke folianten, zijn verspreid over vele musea en bibliotheken. Schrijver dezes heeft er ongeveer honderd in handen gehad! Een belangrijk deel van deze manuscripten bestaat uit 'Atlassen' van de verschillende provincies. Deze zijn in het jaar 2000 op cd en microfiches uitgebracht en daardoor gemakkelijker toegankelijk geworden.21 Het zou nog mooier zijn als teksten van Schoemaker ooit eens getranscriptieerd zouden worden en samen met de tekeningen in boekvorm verschijnen. Maar dat zou een enorm karwei zijn, temeer omdat Schoemaker's schrift moeilijk leesbaar is.22

Craandijk heeft Schoemaker nooit genoemd; als hij de manuscripten al tegengekomen is zal de moeilijke leesbaarheid hem wel tegengehouden hebben. Wel komt de naam van de tekenaar Pronk (Pronck) voor, bijvoorbeeld in verband met tekeningen van de huizen Schaffelaar en De Rees op de Veluwe.23 Waarschijnlijk waren dat zelfs tekeningen van Schoemaker uit diens, toen niet als zodanig herkende, 'Atlas van Gelderland' en heeft Craandijk dus toch iets van Schoemaker gezien.

Noten
1 Jeronimo de Vries in Levensberichten der afgestorven leden van de Maatschappij der Nederlansche Letterkunde, 1913, p. 37.
2 Zie Wandelingen, Utrecht (deel 1) p. 65. Het door Craandijk genoemde boek konden we in de Nederlandse bibliotheken niet vinden. Wel een ander hoek van Ernile Montégut: Les Pays-Bas : impressions de voyage et d'art, 1869, 2e druk 1884.
3 Deze uitgave is niet gedateerd. maar heeft een voorwoord van de schrijver van 1894.
4 Craandijk gebruikt het woord 'bouwstoffen' waar een ander het over 'bronnen' zou hebben.
5 In een artikel in De Gids van 1877 heeft C. van Nievelt kritiek op de 'Wandeling door Rotterdam', die in de eerste druk (deel3) was opgenomen. Hij hoopt dat Craandijk in het vervolg meer de kleine steden en het platteland zal bezoeken, volgens zijn eigen criterium 'dat onze voeten verder meer de zandwegen betreden zullen, dan de straatkeien'. Waarschijnlijk heeft Craandijk daarnaar gehandeld. De artikelen over Rotterdam zijn niet meer in volgende drukken van de Wandelingen opgenomen.
6 Gerrit Jan Zwier in de NRC webpagina's van 8 februari 2001, 'Met oude schrijvers op pad', waaruit deze alinea is geciteerd..
7 Hier parafraseert Craandijk Prediker 1:8: '(...) het oog wordt niet verzadigd met zien; en het oor wordt niet vervuld van horen.' (Statenvertaling)
8 De Europese bibliotheek te Zaltbommnel bracht in 1968 een complete herdruk uit. Hiervoor is de 4e druk van de twee delen Gelderland en verder de 2e/3e druk gebruikt. Daardoor waren verschuivingen nodig en werden er een paar wandelingen uit het supplement weggelaten. Zo kwam men op 8 delen uit, in plaats van op 9.
9 In 1e dr. 2-233, 2e/3e dr. Utr. 129, 'Wandeling langs de Vecht', bij Ouderhoek, vertelt Craandijk over Ludolf Smids, schrijver van de Schatkamer, die daar vaak verbleef en waarvan de eigenaar, Antonie van Hoek, ten zijnen behoeve de tekeningen van Roghman had aangeschaft. Hij kon dit alleen weten door in de Schatkamer zowel het gedeelte over Ouderhoek als de Opdracht goed gelezen te hebben.
10 Wandelingen, 1e dr. p. 97, 2e/3e dr. Utr. p. 171
11 'dat onze voeten verder meer de zandwegen betreden zullen, dan de straatkeien'; zie ook noot 5.
12 Jo de Vries 1913, 55; hij verwijst hierbij naar N. Rotterdamsche Courant van 9 juni 1912, het Ochtendblad
13 Een beknopte biografie is te vinden in verschillende biografische woordenboeken, o.a. in P.A. Scheen, Lexicon der Ned. beeldende kunstenaars, Den Haag 1970, deel II, en in Die Const ghesellen, le jrg nr. 1, 15 juli 1946.
14 Ook A.L. Koster is in de biografische woordenboeken te vinden, o.a. bij Scheen.
15 Geert Mak en Marita Matthijssen, Lopen met van Lennep: de zomer van 1823: dagboek van een voettocht door Nederland, 2000. De hiernaar gemaakte televisieserie heeft als titel: De zomer van 1823: in het voetspoor van Jacob van Lennep.
16 M. Elisabeth Kluit volgens het nagelaten manuscript van Mr. Jacob van Lennep, Nederland in den goeden ouden tijd, zijnde het dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence van Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche provintiën in den jare 1823, 1942.
17 G.K. van Hogendorp, Bijdragen tot de huishouding van staat in het Koningrijk der Nederlanden, 1818-1825, deel 5.
18 Wandelingen, 1e dr. dl. 2 p. 1, 2e/3e dr GO p.220.
19 J. van Lennep en W.J. Hofdijk, Merkwaardige kastelen in Nederland, verdeeld in 3 series van 2 delen, 1854-1861; 2e dr. 1883-1884 3 dln., herdruk 1976 6 dln, 1995 6 dln.
20 Gerard van Loon, Beschryving der Nederlandsche historipenningen, 1723-1731 en Cl. Bruin, Noordhollandsche Arkadia, 1732, zijn voor een belangrijk deel op het werk van Andries Schoemaker gebaseerd.
21 De historisch-topografische atlas van Andries Schoemaker op 6 cd-rom's met kleurenafbeeldingen en 278 microfiches in zwart/wit, uitgebracht door MMF Publications te Lisse
22 Wellicht zal dat voor de Beschrijvinge van de Steeden / Dorpen /Adelvke Huysen Etc. in Gelderlandt / geschikt naa de Order van 't Alphabeth / met frave teekeninge van Stellingwerf / de Haen en andere, voor een groot deel werkelijkheid worden. De titel van dit manuscript is verzonnen, want het is in de oorlog in Arnhem verbrand. Daarvóór hebben verschillende mensen er min of meer letterlijk delen uit overgeschreven of gepubliceerd. Van een deel van de tekeningen zijn nog zwart/wit afdrukken te vinden en van andere zijn Schoemaker's voorbeelden er nog. Er wordt nu onderzocht in hoeverre hieruit de Atlas van Gelderland is te reconstrueren.
23 De tekening van de Schaffelaar zag Craandijk op het gemeentemuseum in Bameveld, waar naar achteraf blijkt de gemeenteontvanger Verloop eigenaar is geweest van de Beschiyvinge(...) van Gelderland. Twee tekeningen van De Rees zag hij bij H.M. Wemer, bewoner van dat huis en schrijver van het tweedelige Geldersche Kasteelen, waarin Craandijk het voorwoord schreef. Werner kende het Barneveldse manuscript of had op zijn minst kopieën van sommige tekeningen.

inhoudsopgave