Mattheus Brouërius van Nidek |
|
Inleiding
Inleiding Mattheus Brouërius van Nidek (1677-1742) is vooral bekend gebleven door zijn Atlas der Vereenigde Nederlandsche Provintien. In de 17de en 18e eeuw waren er veel verzamelaars van oude topografische afbeeldingen. Brouërius van Nidek was waarschijnlijk de enige die een goed geordende historisch-topografische atlas van het hele gebied der Verenigde Zeven Provinciën voor ogen had. Hij zocht door het hele land naar bestaande afbeeldingen en stuurde mensen uit om ter plekke te tekenen. Een onbekende maakte voor hem meer dan achthonderd nauwkeurige schetsen van kastelen, kerken en huizen in Friesland. Berkhuys, de Raadt en anderen leverden honderden afbeeldingen uit het oosten van het land, die vaak onbetrouwbaar waren. Jacobus Stellingwerf (1667-1727) was de nauwkeurige kopiist, die van het aangeleverde materiaal uniforme tekeningen maakte. Dat gebeurde allemaal rond 1725. Daarna moest Brouërius van Nidek zijn levenswerk door ziekte geleidelijk aan opgeven. Tegelijkertijd zette een nieuwe generatie topografische tekenaars in het hele land kerken, huizen en kastelen nauwkeurig op papier. Voorloper Brouërius van Nidek werd voorbijgestreefd . Na de dood van Brouërius nam Willem Henskes (1717-1762) diens verzameling over. Hij voegde er tekeningen en prenten van de nieuwe generatie aan toe en veilde ze daarna weer. Een groot deel er van kwam bij Hendrik Busserus (1701-1781) terecht, die ze vermengde met wat hij al had. Na hem viel de collectie verder uiteen. Gedeelten er van zijn in diverse musea en archieven terechtgekomen. Ze zijn vooral herkenbaar aan de tekeningen van Stellingwerf. Omdat sommige toeleveranciers het niet zo nauw namen hangt daar vaak de geur van onbetrouwbaarheid aan. Het onderzoek naar Stellingwerf, en naar Brouërius van Nidek en zijn Atlas, en naar al die anderen die een rol speelden, is jaren geleden gedaan. Dit verslag is onvolledig. De schrijver zal het zeer op prijs stellen om te horen wat hij vergat, over het hoofd zag of domweg fout deed.
Ook privé-personen hebben geholpen. Van
hen noem ik Br. Dr. P.J.H. Ubachs en mevr. Evers in Maastricht, die
problemen met een Frans handschrift hielpen oplossen, Ursula Sikkens
die Latijnse teksten vertaalde, Leni Heijstee die op taal- en stijlfouten
lette en Leonard Kasteleyn, die het concept kritisch doorlas en belangrijke
aanwijzingen gaf. Bert Kolkman |
|
inhoudsopgave |