Inhoudsopgave
Brouerius van Nidek |
Levensloop
Geslachtsregister
De
herkomst van het geslacht Brouërius van Nidek vinden we in het
Groot algemeen (...) Woordenboek,1
waarvan de eerste twee delen in 1725 verschenen 'onder het opzicht
van David van Hoogstraten en Mattæus Brouërius van Nidek.'
David van Hoogstraten (1658-1724), de initiator van deze vroege Nederlandse
encyclopedie, overleed al vóór de publicatie van de
eerste twee delen. Na zijn dood beëindigde Brouërius van
Nidek zijn medewerking aan deze uitgave. Jan Lodewijk Schuer (±1698-na
1735) zette die voort. Brouërius heeft echter wel de artikelen
onder de letter B geleverd. Daaraan is het ongetwijfeld te danken
dat de trefwoorden Brouërius en Bruwere (De) uitvoerig behandeld
zijn. Ook het trefwoord Nydek is besproken. De stamreeks begint ongeveer
bij het jaar 1400, maar niet alle generaties zijn opgenomen.2
Ook Andries Schoemaker (1660-1735), eveneens een bekend oudheidkundige
en verzamelaar van topografische afbeeldingen, heeft iets over het
geslacht Brouërius van Nidek geschreven. Mattheus' overgrootvader
Konraadt of Coenradus, predikant te IJhorst in Overijssel, was ook
Andries' overgrootvader. Er zijn enkele verschillen tussen beider
weergave.3
Het
geslacht Van Nydek
Het geslacht Van Nydek of Neydeck kwam oorspronkelijk uit Zwaben (nu
nog een deel van Beieren) en verspreidde zich door huwelijk en vererving
over Tirol, Oostenrijk en Krain. In het laatste gebied, dat een groot
deel van het huidige Slovenië omvat, stond niet ver van het huidige
Lubjana het stamslot Neidek of Neudek. Daar kwam de Nederlandse tak
vandaan. Die begon met:
Hans of Jan (Johan) van Neydek, ca. 1400 landshoofdman in Krain en bezitter van het slot en de heerlijkheid Neidek.
Otto van Neidek, geboren ca.1405, trok in 1421 met Philps de Goede naar Frankrijk. In 1435 huwde hij te Niehove in Vlaanderen met Isabella van Wedergrate.
Hans of Jan van Neydek, huwde in 1574 met Isabella, erfdochter van Levinus de Bruwere en Kateline van Dussel, beiden van oude adel in Vlaanderen en Brabant.
Het
geslacht De Bruwere
Een zeer oud en adelijk geslacht van Vlaanderen, dat al in 1213 vermeld
wordt.
Guy de Bruwere, Jans zoon, huwde in 1323 Elisabeth van Baanst.
Levinus de Bruwere, trouwde (1421?) Isabella vander Burgt, uit het geslacht van de baanderheren van Huldenberg.
Levinus de Bruwere, trouwde Katheline van Dussel, uit het geslacht der heren van Dussel bij Mechelen.
Isabella de Bruwere, enig kind van Levinus en Katheline, gehuwd met Hans of Jan van Nydek.
Het
geslacht Brouërius van Nidek
Uit het huwelijk van Hans of Jan van Neydek en Isabella de Bruwere:
Konraadt van Nidek, in 1583 geboren in Keulen, waarheen zijn ouders om geloofsredenen uitgeweken waren. Hij studeerde Godgeleerdheid en werd monnik in de Adellijke Abdij van Fulda; dat duurde echter maar twee jaar. Andries Schoemaker [zie noot 3] schrijft dat hij: 'uyt de Adelyke Abdij van Fulda geweken ent geestelijk gewaat der Roomsche Kerk afgelegd hebbende, wijl hem door Gods genade een groot licht der waarheyt geopenbaart was, .... en zijn geslachtsnaam om tegen alte vervolging gedekt te zijn after gelaten en zijn vrouws naam van de Bruwere: Brure met een latijnsche buyging verandert in Brou(w)erius of Brouërius aannam.' Konraadt week uit naar Holland en studeerde 3 jaar in Leiden. In 1609 werd hij tot Gereformeerd leraar te IJhorst, gemeente Staphorst, beroepen en bleef daar tot zijn dood in 1652. Hij was gehuwd met Fenne Aikema, uit een edel geslacht in de Groninger Ommelanden.
Abraham de Bruwere van Nidek voegde de naam van zijn moeder aan de zijne toe; latere geslachten verlatijnsten die tot Brouërius. Abraham trouwde in 1641 te IJhorst met Katelyne Neve.
Matthias Brouërius van Nidek, oudste zoon, geboren 1642 te Meppel, werd koopman in Amsterdam en overleed in 1681. Hij trouwde in 1669 met Johanna van Aalst, weduwe van Pieter van Beierlandt en afkomstig uit een geslacht van papierfabrikanten. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren. Sara, 1670-1721, huwde de kerkenleraar Clemens Strefo. Op haar volgden drie vroeg overleden kinderen. Mattheus, 1677-1742 wordt verderop uitgebreid besproken; François, 1679-1748?, was koopman in Amsterdam.
Mattheus Brouërius van Nidek
Geboorte.
In het Woordenboek4
zijn zowel de kinderen van Mattheus' ouders als die van hemzelf en
van zijn broer François genoemd, met hun geboortedatum. Mattheus,
de derde zoon van Matthias Brouërius van Nidek en Johanna van
Aalst, werd op 7 december 1677 geboren. De volgende dag werd hij gedoopt
in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.5
Getuigen waren Mattheus' tante Sara van Aalst en de koopman Willem
Meygenaar, wiens schoonmoeder een Van Aalst was.
Leon Halkin,6
die de doopinschrijving niet kende, meent dat de ouders van Mattheus
ten tijde van zijn geboorte en ook daarna in het Noordfranse stad
Sedan verbleven. Dat was voorheen een zelfstandig vorstendom in het
bisdom Luik, dat in 1643 door de Fransen veroverd werd en sindsdien
tot Frankrijk behoort. De ouders van Mattheus zouden aangesloten zijn
bij de gereformeerde gemeente aldaar, die het toen niet gemakkelijk
had. Aanvankelijk bezocht Mattheus er de protestantse academie. Toen
die in 1681 gesloten werd kreeg hij onderwijs van verschillende predikanten.7
Halkin baseert zijn mening over de geboorte in Sedan op een manuscript
met reisverslagen van Brouërius,8
dat later behandeld zal worden. Het is niet door Brouërius zelf
geschreven maar, waarschijnlijk van diens aantekeningen, door een
verder onbekende Jacques Veillard. Dat Mattheus Brouërius in
Sedan geboren is blijkt niet juist te zijn9.
Het is wel zeker dat hij er een deel van zijn jeugd heeft doorgebracht.
Mattheus' vader overleed in 1681. Zijn moeder hertrouwde
in 1683 met Reinier Dibbets en overleed in 1729. Via Reinier Dibbets
raakte Mattheus Brouërius betrokken bij de handel in civet, waarover
later meer. Zijn jongere broer Francois werd in 1702 vennoot in Dibbet's
lakenzaak.
De Ommelander
familie.
In het voorwoord van zijn in 1725 verschenen Analecta
Medii Evi (...)10
schrijft Brouërius dat hij 'voor XXXVI. jaren' (dus omstreeks
1689) bij zijn moeie Vrouwe Theodora Aykema te Leegkerk, een uur van
Groningen, omtrent twee jaren verblijf genoot. Vrouwe Theodora Aykema
was op 4 juni 1678 gehuwd met Johannes Brouërius van Nidek, de
jongere broer van Mattheus' vader, die predikant te Hoog- en Leegkerk
was. Dat echtpaar bleef kinderloos. Mattheus was dus elf of twaalf
jaar oud toen hij bij zijn tante woonde. In die tijd kreeg hij van
zijn neef Jonker Johannes Aykema een handschrift van Tjalling Aykema,
'Chronixke van de Ommelanden', dat hij later in zijn Analecta heeft
opgenomen.11
De band tussen de families bestond al langer,
want twee generaties eerder was Mattheus' overgrootvader Konraadt
van Nidek, predikant te Yhorst, getrouwd met Fenne Aikema, 'uit een
edel geslacht in de Groninger Omlanden'12
. Het is niet duidelijk hoe de familieverhoudingen precies waren.
Eind vijftiende, begin zestiende eeuw woonden er verschillende Aikema's
in Grijpskerk en omgeving. In dit verband is de tekening interessant
die Jacobus Stellingwerf omstreeks 1723 voor Brouërius van Nidek
maakte. Brouërius schreef zelf het onderschrift 'Aikema te Grijpskerke'
en voegde daar later, met andere inkt, aan toe: '1587 Ataviæ
meæ domus Gentilitia' [mijn voorvaderlijk familiehuis] en 'M.Brouërius
van Nidek'.13
Die signering is over die van Stellingwerf heen geschreven. Jaartal
en onderschrift doen vermoeden dat het huis rond 1700 niet meer bestond.
Ook Andries Schoemaker maakte een tekening naar hetzelfde voorbeeld.14
De Aykemaheerd op de Ruigewaard wordt het eerst genoemd in 1495 als eigendom van en bewoond door Focko Aykema. In dat gebied lagen verschillende Aykemaheerden, zodat de situatie niet echt duidelijk is.15 De Nederlandsche Leeuw 16 noemt enkele losse takken van de familie, die niet aan te sluiten zijn. De onduidelijkheid wordt vergroot omdat zowel de naam van een persoon als die van een huis bij huwelijk of eigendomswisseling kon veranderen.
Aikema te Grijpskerke
Naar een afbeelding uit 1587. Tekening van Stellingwerf met onderschrift door Brouërius van Nidek. Gemeentebibliotheek Rotterdam |
Formsma17
vermeldt dat de Lauwerszee gedurende een lange periode in etappes
werd ingepolderd. Voor het deel Ruigewaard, ongeveer 750 hectare groot,
werd in 1476 het dijkrecht vastgesteld. Behalve een klooster en enkele
kleinere kavels kwamen in dat gebied zeventien edele heerden voor.
Vijf daarvan stonden op naam van een Aykema. Drie andere eigenaren
blijken getrouwd te zijn met zusters Wiboltsma of Wibesma. Deze familie
is waarschijnlijk een tak van de Aykema's. Bij de verdeling van de
Ruigewaard, waar later Grijpskerk ontstond, is de familie Aykema-
Wybesma er in geslaagd een sterk overwicht te krijgen.
In 1596 en volgende jaren moest Taco Aykema
zijn land verkopen, waaronder waarschijnlijk Aykemaborg, en verdwenen
de Aykema's uit Grijpskerk. In 1667 werd de toenmalige dertienjarige
erfdochter van de Aykema's, Truda, geschaakt door Lucas Clant. Dat
leidde tenslotte tot een huwelijk met deze Clant.18
Het jonge paar vestigde zich op Aykema. In 1755 werd de borg gerechtelijk
verkocht en in 1768 afgebroken. Brouërius' voorvaderen woonden
daar toen al lang niet meer.
Studie in Franeker
In 1696-1697 stond Mattheus Brouërius van Nidek als student ingeschreven aan de academie in Franeker,19 anno 1697 bij de rector magnificus P. Latané. Waarom daar? Als Mattheus toen nog bij zijn familie in Groningen woonde ligt de keus voor Franeker voor de hand. Grijpskerk had een trekschuitverbinding met Dokkum, vanwaar Franeker via Leeuwarden te bereiken was.20 Wellicht heeft ook een rol gespeeld dat het toen befaamde Franeker een protestantse universiteit was, opgericht ter bescherming van de zwaar bevochten calvinistische godsdienst en om de opleiding van predikanten in eigen hand te houden.
Uit de twee studiejaren in Franeker stammen acht schetsen van gebouwen uit die stad, waaronder 'De Academia van Vrieslandt'. Zeven er van zijn gedateerd 1696 en één 1697. Ze zijn rond 1724 nagetekend door Jacobus Stellingwerf, van wiens hand ook het onderschrift is. Brouërius zelf schreef onder deze kopieën: 'M. Brouërius ad vivum delineavit' en het jaartal.21
Poort van de voormalige
Universiteit van Franeker. Foto auteur
Academia van Vrieslandt
|
Studie in Leiden.
Na zijn studie in Franeker komen we Mattheus in Sedan tegen. Volgens
Halkin verliet hij die plaats weer op 17 oktober 1699 om naar Holland
te gaan. Daarbij doorkruiste hij het vorstendom Luik. Op 22 maart
1700 werd hij aan de Leidse universiteit bij rectore Frederico Dekkers
als student in de rechten ingeschreven. Kort daarop werd er een portret
in rood krijt van hem gemaakt. (247 x 183 mm.) Brouërius heeft
er zelf met de pen onder geschreven: Matthæus Brouërius
Van Nidek out 23 jaer 1700. Rechtsonder staat: Berkhuis fecit.22
Over deze Berkhuis is niets te vinden. Misschien is het degene die
later tekeningen aan Brouërius leverde en in het hoofdstuk 'Toeleveranciers'
besproken wordt.
In
1702 schreef Brouërius zijn eerste proefschrift: Disputatio
philologica-juridica inauguralis de nuptiarium jure (...).
Halkin vermeldt echter dat hij zijn diploma niet behaalde:23
'il ne réussit toutefois à conquérir son diplôme
de docteur qu'en 1713, avec une savante dissertation intitulée:
De populorum veterum et recentiorum adorantionibus.
Beide proefschriften komen in het hoofdstuk Publicaties
nog ter sprake.
Zoals
we nog zullen zien had Brouërius na 1702 naast zijn studie nog
andere besognes. Waarschijnlijk bleef hij ook reizen. Van een deel
is verslag gedaan in Tres exacte descriptions
(..), dat eveneens bij 'Publicaties'
aan de orde komt. Bovendien werd en 1705 zijn eerste kind geboren
en trouwden hij en zijn broer François op dezelfde dag met
twee zusjes Hermans. Toen hij in 1713 zijn doctoraal diploma had behaald
was hij meester in beide rechten. Hij werkte als advocaat in Amsterdam,
waar hij bij de balie stond ingeschreven24
en was tweede klerk ter Admiraliteit25.
Brouërius
als dichter
Zoals zoveel van zijn tijd- en leefijdgenoten was Brouërius ook
dichter. In zijn Boekenlijst in Kabinet
van Nederlandsche en Kleefsche Outheden
noemt hij vijf manuscripten met gedichten over historische onderwerpen.
Ze zijn blijkbaar geen van alle uitgegeven en ook als manuscript niet
te vinden. Wel heeft hij in 1724-1726 drie bundels met gedichten van
anderen uitgegeven.26
Het enige bekende gedicht van hemzelf is een bruiloftsrijm uit 1708.
27
In de jaren voor zijn huwelijk, en misschien ook later nog, was Brouërius
lid van het dichtgenootschap 'Miscendum utile Dulci'. Dat blijkt uit
een ter gelegenheid van zijn huwelijk gedrukt bundeltje met vier bruiloftsgedichten.
Op het omslag staat een gravure met het motto van het dichtgenootschap.28
Mattheus vierde zijn bruiloftsfeest gelijk met zijn jongere broer
François en alle gedichten zijn aan beide broers en hun vrouwen
gericht. Het is echter duidelijk dat alleen Mattheus lid van het dichtgenootschap
was. Dat doet J. Oosterwyk dichten: 'De dichtkunst, steêds uw
welbehangen, / En die in 't eelste van uw daagen, / U dreef, tot uwe
Rosemond / om haar uw tweede Ziel te noemen, Haare oogen, hals, en
mond te roemen, / En al wat gy bekoorlyk vond.'
Huwelijk en gezin.
Op 5 maart 1705 ging Mattheus te Amsterdam in ondertrouw met de 29-jarige
Maria Hermans. Zij was toen hoogzwanger, want dochter Elisabet werd
op 23 maart 1705 in de Noorderkerk in Amsterdam gedoopt. Op 24 april
van dat jaar trouwden ze in Abcoude29.
Mattheus' jongere broer François trouwde terzelfder tijd met
Maria's jongere zuster Ida. Mattheus woonde toen in de Stilsteegh
in Amsterdam, Maria Hermans op de Singel.
Het echtpaar Brouërius-Hermans kreeg
6 kinderen. Het oudste, Johanna Elizabeth, werd op 20 maart 1705 geboren.
Daarna volgden Hendrik Reinier (1708), Mattheus (1710, als kind gestorven),
Marie Françoise (1712), Anna Clementina (1716, jong gestorven)
en François (1719). Ze werden in de Nieuwe Zijds Kapel in Amsterdam
gedoopt30.
Het gezin Brouërius woonde blijkbaar in Amsterdam..
Civetkatten.
Door familierelaties van moeders zijde kwam Mattheus Brouërius
van Nidek al in zijn jeugd in de besloten groep van houders van civetkatten
terecht. Een groot deel van zijn leven heeft hij zich ook actief met
de civetkat-houderij bezig gehouden.31
De civetkat is een kattensoort die onder de anus een klierzak heeft
waarin een stof met een doordringende geur wordt afgescheiden, die
dient om aanvallers af te schrikken. Deze stof, civet, werd vroeger
in Europa, en in sommige gebieden ook nu nog, hoog gewaardeerd als
parfum en geneesmiddel. Tegenwoordig wordt het nog synthetisch gemaakt
ten behoeve van de parfum-industrie.
De productie van en de handel in civet is eigenlijk
een typisch voorbeeld van oud-hollandse handelsgeest. Civet had een
hoge handelswaarde en komt vanaf 1624 voor in de noteringen van de
Amsterdamse beurs. In de eerste decennia van de achttiende eeuw ligt
de prijs tussen 20 en 37 gulden per ons; daarna gaat het bergafwaarts
en in 1744 stopt de notering.
De civetkatten werden vrijwel uitsluitend door
de West-Indische Compagnie aangevoerd uit Guinee en aangekocht door
de civetkathouders. Deze waren vaak van Spaans-Portugees-Joodse of
Waalse afkomst. Zij vormden een streng gereglementeerde gemeenschap,
die er ook door de huwelijken naar streefde deze activiteit binnen
de familie te houden. Er heeft zelfs gedurende 13 jaar een door de
Staten-Generaal verleend monopolie bestaan om, met uitsluiting van
anderen, civetkatten te houden. Daarna zijn steeds weer door de bedrijfsgenoten
zelf overeenkomsten gemaakt om de productie en de prijs van civet
in de hand te houden. Op den duur werden de armere familieleden met
het stallen en verzorgen van de katten belast. Civet werd vooral van
mannetjeskatten gewonnen; daarvan werd twee maal per week enkele grammen
uitgelepeld. De rijkere familieleden hielden zich meer bezig met de
aankoop van de katten en vooral de verkoop van het product, dat vrijwel
geheel geëxporteerd werd.
Grote man van de Nederlandse civet-handel was Abraham
Willemsz. van Beyerlant (1587-1648), kantoorboekenfabrikant, exporteur
van parfum, boekhouder, ouderling bij de Frans-Gereformeerde Kerk
en uitgever van geschriften over mystiek en geldwezen. Zijn vijf kinderen
en/of hun echtgenoten werden ook civetkathouder. Pieter van Beyerlant
(1632-ca. 1668), zoon van Abraham Willemsz., trouwde drie keer, het
laatst met zijn nicht, Johanna van Aelst Zij werd na twee jaar weduwe
en hertrouwde met Matthijs Brouwerius. Uit dat huwelijk werden kinderen
geboren. Daarbij waren twee jongens, onze Mattheus en zijn jongere
broer François. Matthijs overleed toen de jongens resp. 4 en
2 jaar waren. Johanna van Aelst trouwde daarna met Reinier Dibbets.
Stiefvader Reinier Dibbets betrok Mattheus bij de civetkat-houderij,
die deze na diens dood in 1716 voortzette.
Op 10 juni 1718
sloten drie partijen, de gebroeders van Gelder en de heren J.J. van
Bilanus en Mr. M. Brouërius, een 'contract van socitijdt en compagnie'
voor 6 jaar. Er werd overeengekomen dat zij gedurende die tijd alle
mannelijke civetbeesten die het land binnenkomen tegen een onderling
afgesproken prijs zullen opkopen en dat alle door hen geproduceerde
civet voor een onderling overeengekomen prijs zal worden verkocht.
De comparanten zullen om beurten gedurende een week dagelijks de beurs
waarnemen. In aansluiting op deze overeenkomst werd op 3 oktober van
datzelfde jaar nog overeengekomen dat in het vervolg alle verkochte
civet een gemeenschappelijk compagnieszegel krijgt. De bedoeling van
deze overeenkomsten krijgt meer relief door een advertentie, die de
contractanten op 28 november 1719 plaatsten. Daarin werd gesteld dat
er veel valse civet en ook een onbekende materie onder de naam Oostindise
civet verkocht werd, maar 'dat nergens ter wereld anders de regte
en eygentlijke civetkatten gehouden worden en ware civetten getrokken
worden als te Amsterdam bij J. en R. van Gelder, J.J. van Beylanus
en M. Brouerius, die dezelve met een gemeene geplaetdrukte attestatie
met het merk van hun cachet daerop munieren.'
Maar de grote dagen van de civet waren bijna voorbij. Geschied- en
oudheidkundig onderzoek en het publiceren daarover zou in Brouërius'
verdere leven de hoofdrol spelen. Het is opmerkelijk dat hij nooit
over civetkatten geschreven heeft. Zat er een luchtje aan dat onderwerp?
Werk
en gezondheid.
Omstreeks 1725, toen Brouërius tegen de vijftig liep, was hij
bij verschillende publicaties betrokken. In het 'Voorberecht' van
Analecta Medii Ævi,
verschenen in 1725, noemt hij een aantal onderwerpen waarover 'binnen
weinig maenden' uitgaven zullen verschijnen '(zo 't Gode behaegt myne
zwakke lichaemsgesteltheit te ondersteunen)'. Van die plannen is weinig
terechtgekomen en het tweede deel van Analecta
is ook niet verschenen. Brouërius' gezondheid liet hem in de
steek.
We
lezen er over in het 'Voorbericht van het Eerste Deel' van Kabinet
van Nederlansche en Kleefsche Outheden',
32 gedateerd
20 Augustus 1727. Daarin schrijft Brouërius over zijn 'dikwylige
worsteling met graveel en jicht aen de eene, en de opgehoopte arbeit
(...) aen de andere zyde'. Graveel (vgl. Eng. gravel), nu niersteen
genoemd, is een kwaal die hevige pijn tot gevolg kan hebben. Jicht
in zijn chronische vorm -en daar wijst de 'dikwylige worsteling' op-
kan tot pijnlijke misvormingen aan handen en voeten leiden, die bijvoorbeeeld
het schrijven moeilijk of onmogelijk maken.
Beide kwalen zijn niet bevordelijk voor een goed
humeur en dat schijnt zich in datzelfde voorwoord te uiten. Brouërius
is boos: 'doordien my somtyts de nodigste en naeukeurigste onderrichtingen
niet konden opgegeven worden by gebrek aan behoorlyke bescheiden,
anderdeels door de slechte gesteltheit der qualyk bewaerde en van
de wormen doorgeknaegde papieren, maer wel het meest door de veelvuldige
wygering van sommige bezitteren der heerlykheden uit eene onbegrypelyke
eigenzinnigheit, en tegens den algemeenen nutte hunner lantgenoten
aenwrytende geeft:' Ook bij het klaarblijkelijke en niet goed te verklaren
meningsverschil met Jan Lodewyk Schuer, dat in het hoofdstuk Publicaties
ter sprake komt, zou Brouërius' humeur wel eens een rol gespeeld
kunnen hebben.
In datzelfde deel van Kabinet staat een verjaardagsgedicht op Brouërius van 7 december 1723, dat hij aangreep om in noten een opsomming van zijn werk te geven.33 Bij een groot deel staat 'M.S.' (manuscript) en het zijn alle manuscripten gebleven. Hij schreef alleen nog teksten bij de gravures van Hendrik de Leth in Het Zegepralent Kennemerlant, dat in 1728 of 1729 verscheen, wellicht omdat er twee afbeeldingen van zijn eigen huis in staan.
Vier heren. Van Abraham Rademaker verscheen in 1725 in twee delen
'Kabinet van Nederlandsche Outheden
en Gezigten'. Dezelfde prenten werden tussen 1727 en 1733 opnieuw uit-
gegeven als 'Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden' in zes delen.
De oorspronkelijk summiere tekst werd aangevuld met beschrijvingen door Mattheus Brouërius van Nidek (2
delen) en Isaac le Long (4 delen). In
de jaren 1792-1803 verzorgde J.H.
Reisig een heruitgave met aanvullen-
de tekst in 8 delen. Uitgever J.A. Crajenschot zette de betrokken
heren bij elkaar op een plaatje. |
Door het overlijden van zowel de drukker als
de uitgever verschijnt pas in 1731 het tweede deel van Kabinet.
Brouërius heeft daaraan niet meer meegewerkt. Dat blijkt uit het
voorwoord van Isaac le Long: 'gelyk meede de swakke Lichaams-gesteltenisse
en veelvuldige verhinderingen van onsen geachten Vriendt, den heere
M. Brouërius van Nidek (...).' Brouërius had al wat geschreven
en er waren al vellen van afgedrukt, 'en deesen Heer zich aan geen bepaalinge
van tydt heeft willen binden, om reedenen in 't Voorbericht van 't Eerste
Deel gemeldt, en andere beletselen, sedert noch opgekomen; soo is deselve
vrywillig daar van afgestapt, en heeft gaarne gesien, dat deze Beschryvinge
(...) aan my wierd opgedragen.' Na Het
zegepralent Kennemerlant is er niets
meer van Brouërius van Nidek verschenen. Hij deed ook nauwelijks
meer iets aan zijn geliefde atlas Belgium
Illustratum, waarover in een volgend
hoofdstuk geschreven wordt. In 1725 was hij daarmee gevorderd tot 70
delen Bij de verkoop na zijn dood waren dat er 82. Ook het feit dat
Jacobus Stellingwerf vanaf omstreeks 1725/172634 niet meer voor Brouërius werkte wijst er op dat het werk aan de
Atlas op een laag pitje stond. Niettemin heeft Brouërius daarna
nog 16 jaar geleefd, blijkbaar onmachtig om met de grote ontwikkelingen
op het gebied van het topografisch tekenen iets te doen.
Lustplaats Uittenbos
Op 1 maart 1729 kocht Brouërius 'Het Huijs Uittenbos' bij de Haarlemmerhout,35 volgens zijn eigen woorden een 'Lustplaats'. Hij had het misschien eerst gehuurd, want op 20 augustus 1727 schreef hij er al over in het voorbericht voor het Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden. In het Zegepralent Kennemerlant heeft hij bij de gravures van Hendrik de Leth36 meer dan een pagina nodig om het mooie uitzicht te beschrijven.
'Hoe klein en bekrompen de gront ook is, als nogh geen morgen konnende halen, zo heeft dit buitenplaetsje, naer myne zinnelykheit en ordenantie beplant, echter vele en bekoorlyke en onderscheide uitzichten, (...)' Brouërius heeft er een jaar of veertien gewoond; op 17 april 1741 werd de 'hofstede' verkocht aan Pieter Plaatman. Op dezelfde plaats, nu Spanjaardslaan 7 te Haarlem, staat nog steeds 'Uyt den Bosch', al is het pand sindsdien meermalen verbouwd, herbouwd en vergroot.
|
Uittenbos
Gravures van H. de Leth in Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden. |
|
Overlijden in Naarden.
Het is niet bekend waarom Brouërius uit Kennemerland vertrok.
Blijkbaar is hij met zijn vrouw naar Naarden vertrokken, want daar
werd hij op 15 juni 1742 begraven 'in de franse kerk',37
het huidige Comeniusmausoleum aan de Kloosterstraat. De grafstenen
daar zijn in 1851 verwijderd.
Op 1 december van het overlijdensjaar wordt voor de weduwe, Maria
Hermans, een gemachtigde benoemd, die namens haar bij de afwikkeling
van de boedel in rechte op zal treden jegens de bekende en onbekende
crediteuren en legatarissen. Op 20 februari 1743 zou de Atlas van
Brouërius worden geveild; deze is toen in zijn geheel gekocht
door Willem Hengskes voor 5.000,-. Een dag later, op 21 februari,
wordt opnieuw een acte opgemaakt, waarbij Maria Hermans aan haar zoon
François, koopman te Amsterdam, twee lijfrentebrieven op haar
leven, afgesloten in 1706 en 1707, verkoopt.38
Het is niet bekend wanneer en waar Maria Hermans is overleden; in
de begraafregisters van Naarden en Amsterdam is haar naam niet gevonden.
Noten
1 D. van
Hoogstraten en J.L. Schuer, Groot algemeen
historisch, geografisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek,
7 dln., (1725-1733). Dl. 1 Brouërius en Bruwere (deel I), dl.
6 Nidek. Zie voor meer gegevens het hoofdstuk 'Publicaties'.
2 In de hierna volgende lijst zijn
de gegevens uit het Woordenboek verkort
opgenomen.
3 In het
handschrift van Andries Schoemaker, Korte
Beschreyving van Over-Issel, derselver steeden, dorpen, vlekken, buurten
(...) etc. (R.A. Overijssel te Zwolle).
Overgenomen door G.J. Doornink in 'Andries Schoemaker en zijn geïllustreerde
beschrijving van Overijssel' in Verslagen
en Mededelingen V.O.R.G. 52e stuk,
tweede reeks, 28e stuk (1936). Onder Terhorst of Yhorst noemt hij
Coenradus Brouërius van Nidek als zijn overgrootvader. In tegenstelling
tot Brouërius vermeldt hij dat niet Coenradus, maar diens vader
monnik in Fulda was. Ook sommige namen zijn anders; het belangrijkste
verschil is dat Fenne Aikema bij Schoemaker Fenne de Brune heet. #nog
orig. pag. Schoemaker bekijken
4 Hoogstraten
dl. 1, 1725, 403.
5 Gem. Archief
Amsterdam DTB 44/510
6 Léon
Halkin, Une desription inédite
de la ville de Liège en 1705,
(Liège 1948), Introduction, 10-20.
7 Over het
protestantisme in het bisdom Luik zie W. Bax, Bulletin
de la Commission pour l'Histoire des 'Eglises Wallones (...) Leyde:
Bibliotheque Wallone, 1885-1971 IIe serie 8e Livraison (Leyde 1936)
41-104. In nederlandse vertaling in W. Bax, Het
Protestantisme in het Bisdom Luik en vooral te Maastricht 1557-1612
dl. 2, ('s-Gravenhage 1941).
8 Tres
exacte Description des Provinces Uniés des Païs Bas, &
Villes de Sedan, Liëge, Aix la Chapelle, Maestricht, Bolduc,
Breda & Geertrudenberge, ... avec des remarques par Mre Matthieu
Brouerius de Nidek, advocat. In Folio,
15+248 p. Manuscript in Gemeentearchief Maastricht, no. 242.
9 Op pag.
3 van het manuscript, hoofdstuk Sedan, lijkt te staan: 'je partis
de Sedan qui est le lien de ma naissance le 17 d'octobre 1699': vertrok
ik uit Sedan, dat mijn geboorteplaats is (...). Bij beter kijken blijkt
naissance in plaissance veranderd te zijn, waarschijnlijk door Brouërius
zelf. Hoewel er nu een s te veel staat, zal hij inderdaad wel bedoeld
hebben dat hij er met genoegen geweest is. Maar even verder, op pag.
8, vertelt hij van zijn besluit om uit Sedan te vertrekken om zijn
reis te gaan maken 'comme j'en estoit natif il m'a fallut prendre
congé de mes parents et de mes amis qui me conduisirent jusqu'au
chariot (...)': daar ik ervan geboortig was, moest ik van mijn verwanten
[de vertaling verwanten is hier waarschijnlijker dan ouders] en vrienden
afscheid nemen, die mij naar de reiswagen begeleiden(...). Br. Dr.
P.J.H. Ubachs te Maastricht, die ik hierbij hartelijk dank voor zijn
hulp bij het oplossen van dit probleem, tekent hierbij aan dat ook
bedoeld kan worden dat Brouërius een van oorsprong Sedanese familie
was, die daar nog altijd verwanten en vrienden had
10 M. Brouërius
van Nidek, Analecta Medii Ævi of
Oude en nooit voorheen gedrukte Nederlandsche Geschiedenisboeken,
(Amsterdam 1725), Voorberigt.
11 Brouërius
1725, 475-491.
12 Brouërius
1725, 475-491.
13 Deze
tekening bevindt zich in de Gemeentebibliotheek te Rotterdam
14 In Afbeeldinge
en Korte Beschrijving van Groningen en Ommelanden bijeen verzamelt
door Andries Schoemaker, Rijksarchief
Groningen hs. f 477, dl. 1., f. 207.
15 W.J.
Formsma, R.A. Luitjens-Dijkveld Stol en A. Pathuis, De
Ommelander borgen en steenhuizen, (Assen
19872).
16 De
Nederlandsche Leeuw, Maandblad (...)
voor Geslacht- en Wapenkunde nr. 73, (1956), 7 e.v.
17 W.J.
Formsma, Grijpskerk: de geschiedenis
van een Groninger gemeente, (Groningen
1986).
18 N. Tonckens,
'Een ontvoering in Stad en Lande in de zeventiende eeuw', Tijdschrift
voor rechtsgeschiedenis XXX (1962),
5-57.
19 De universiteit
van Franeker bestond tussen 1585 en 1811. Behalve godgeleerdheid werden
rechten, geneeskunde en letteren en wijsbegeerte gedoceerd. De gebouwen
zijn grotendeels nog aanwezig en nu voor andere doeleinden in gebruik.
20 In die
jaren was er ook vanuit Amsterdam, via Harlingen, een trekschuitverbinding
met Franeker.
21 De tekeningen
staan vermeld in Atlas der Vereenigde
Nederlandsche Provintien, de auctiecatalogus
van Brouërius van Nidek, Amsterdam 20 februari 1743. Vijf ervan
bevinden zich in het Fries Museum te Leeuwarden.
22 De tekening
is in 1978 bij Sotheby Mak van Waay geveild en thans in het bezit
van het Rijksprentenkabinet te Amsterdam.[nr?]
23 Halkin
1948, 10.
24 Halkin
1948, Introduction, 10
25 Genealogie
in I. Prins, 'Gegevens betreffende de 'Oprechte Hollansche Civet'
in Economisch Historisch Jaarboek XX
(1936), stamlijn E: Van Beijerlant - Van Aalst.
26 Zie bij
'Boekenlijst in het Kabinet'
27 Ter
bruilofte van den heer Anthony Pauw en jongkvrou Willemina Aernouts
(...), Bibliotheek Gemeentearchief
Amsterdam F 3009
28 Ter
bruilofte van de heeren gebroeders meester Mattheus, en François
Brouërius (...), Universiteitsbibliotheek
Amsterdam, UMG 80-244(35)
29 Gemeentearchief
Amsterdam en, voor Abcoude, Rijksarchief Utrecht. De doopacte van
Maria Hermans is noch in Amsterdam, noch in Abcoude gevonden, evenmin
als de geboorte of doop van haar oudste dochter.
30 Gemeentearchief
Amsterdam.
31 De gegevens
voor deze paragraaf zijn ontleend aan Prins 1936.
32 Titelpagina
van het eerste deel: Kabinet van Nederlandsche
en Kleefsche Outheden, Geöpent, Opgeheldert en Wydlopigh Beschreven
(...) door Mattheus Brouërius
van Nidek, R.G. En in 300 verscheide printtaferelen vertoont door
Abraham Rademaker ... Eerste deel. (van 50 platen).De volgende 5 delen
verschenen in 1731-1733 met tekst van Isaac le Long.
De oorspronkelijke uitgave van Rademaker verscheen in 1725 in 2 delen
à 150 platen onder de titel: Kabinet
van Nederlandsche Outheden en Gezichten'.
33 Zie 'Boekenlijst
in Kabinet'.
34 Stellingwerf
heeft daarna, tot zijn dood in december 1727, voor Andries Schoemaker
gewerkt. Wanneer de overgang precies plaats vond is niet bekend; waarschijnlijk
is dat geleidelijk gegaan.
35 In het
Rijksarchief in Noordholland bevinden zich de acten van koop (voor
3.200; inv. nr. 598, fo. 48 en 4800) en verkoop (voor
2.500, inv. nr. 601, fo. 5700-5800).
36 Het
zegepralent Kennemerlandt, (Amsterdam
ca. 1729) 18, prentnrs. 98 en 99.
37 Stadsarchief
Naarden, gereformeerd begraafboek, inv. nr. 19, p. 142
38 In het
Notarieel Archief van Naarden komen 2 aktes voor op naam van Maria
Hermans, weduwe van Mattheus Brouërius van Nidek. De eerste is
van 1 december 1742; daarin wordt Daniël Nederberg aangewezen
om voor Maria Hermans in rechte te handelen. De tweede, van 21 februari
1743, betreft een akte van verkoop van twee lijfrentebrieven aan François
Brouërius, Coopman tot Amsterdam. |