Mattheus Brouërius van Nidek

 

 

Inhoudsopgave
Brouerius van Nidek

Publicaties van Mr. Mattheus Brouërius van Nidek.

De boekenlijst in het Kabinet
In deel 1 van het Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden staat het al genoemde gedicht van D. van Hoogstraten ter gelegenheid van Brouërius' 46e verjaardag in 1723. Hij noemt daarin de verschillende activiteiten van zijn vriend. Brouërius grijpt dat aan om bij elke activiteit op te geven wat hij daarover geschreven heeft, kennelijk naar de situatie in het verschijningsjaar 1727. Van de 34 titels in die lijst waren er toen 12 uitgegeven; de andere zijn aangeduid met M.S., manuscript.1 Daarvan is er later niet één meer gedrukt. Wel is er nog een boek bijgekomen, namelijk het rond 1729 verschenen Zegepralent Kennemerland. Verschillende boeken van Brouërius zijn tot in de twintigste eeuw herdrukt.2

Het is niet de bedoeling om Brouërius' oeuvre hier uitvoerig te bespreken. Het gaat er vooral om een beter zicht op de mens Brouërius en zijn levensloop te krijgen en daardoor ook beter over zijn verzameling Belgium Illustratum te kunnen oordelen. Daarom is in dit hoofdstuk een aantal citaten van hem opgenomen die het beeld wellicht kunnen verduidelijken.

Brouërius was meestal aan verschillende uitgaven tegelijk bezig, die ook nog eens tot verschillende door Van Hoogstraten genoemde 'activiteiten' behoorden. In het voorwoord van het ene werk schreef hij soms over het andere. Het bleek moeilijk om de verschillende publicaties in chronologische volgorde of volgens de verschillende interesse-gebieden te behandelen. Daarom is met een eigen indeling getracht een zo goed mogelijk overzicht te geven.

Proefschriften
In 1702 schreef Brouërius een proefschrift
Disputatio philologica-juridica inauguralis de nuptiarium jure (...) [een inleidende taalkundig-juridische verhandeling over het huwelijksrecht].3 Uit het titelblad blijkt dat het doel ervan was om op 27 januari van dat jaar de graad van Doctor te verwerven, maar dat is volgens Halkin niet gelukt. Zijn doctoraal diploma behaalde Brouërius in 1713, met 'een zeer beroemde verhandeling'4, getiteld De populorum veterum ac recentiorum adorationibus (...).5 Het handelt over de 'aanbiddingen' van oude en nieuwe volken.

Eigen gedichten
Al tijdens zijn studie in Leiden, en mogelijk zelfs daarvoor, heeft Brouërius van Nidek geschreven en gepubliceerd. In 1704 werd De gezegende Brit en Batavier gedrukt. Het is een verhaal op rijm over veldtochten tijdens de toen woedende Spaanse Successieoorlog. Misschien was hij daar vooral in geïnteresseerd omdat ook het stamgebied van zijn geslacht, Swaben, er bij betrokken was. Het gedicht is maar drie bladzijden lang en Brouërius heeft het niet in zijn oeuvre-lijst opgenomen.

In 1716 verscheen Zederyke zinnebeelden der Tonge,6 waarin een groot aantal ondeugden in dichtvorm wordt behandeld, met bijbehorende illustraties. Het boek heeft een titelprent van A. Houbraken (1660-1719) met daarop een passend gedicht. In het Voorbericht schrijft Brouërius dat hij drie jaar eerder, toen hij 'den beminnaren der Kerkelyke Oudtheden' zijn proefschrift aanbood, beloofde hun andere verhandelingen van oudheden te doen toekomen. Hij stond destijds klaar om Aanmerkingen wegens de Spiessen ofte Pieken der Ouden te laten drukken. Een Amsterdams boekhandelaar had echter in de kranten aangekondigd een redevoering over een dergelijk onderwerp te zullen uitgeven, waarop Brouërius zijn Aanmerkingen terugnam.

In hetzelfde voorwoord vertelt Brouërius dat hij door vrienden nog al eens gevraagd wordt om op bruiloften of verjaardagen te komen zingen. Daarbij ontdekte hij, dat het de gewoonte was om alle taalregels maar in de wind te slaan, iets wat hij schandelijk vond. Bij het leren van Hebreeuws, Grieks, Latijn en zelfs Frans had hij ondervonden dat de voorschriften gevolgd moeten worden. Vervolgens vertelt hij dat hij zich in de Nederlandsche taal is gaan verdiepen en daarover standaardwerken is gaan lezen. Deze Zederyke Zinnebeelden is een taaloefening.

Witsen Geysbeek
7 meent dat de gedichten meer blijk geven van belezenheid en geheugen dan van dichterlijke vinding en geestigheid. Maar, vervolgt hij, in die tijd werden ze als meesterstukken gezien. Hij citeert dit gedicht:

KLAPPERNYE.
Seque fuosque fatigat.
Het venster, achteloos vergeeten toe te trekken,
Of op geen haak gezet, zal, door den windt geschudt,
Gestadigh klappen en verdrietige onrust wekken,
Zo lang geen wakkre handt zulks door een grendel stut.
Een snapper, die alom zyn' lange tong laat hooren,
en niet kan zwygen, al stont 't mes op zynen keel,
Koomt eveneens 't vermaak van wyze lieden stooren
Door zyn onnut geklap en zouteloos gequeel;
Daar een verstandigh mensch, wiens leidtsman is de rede,
Legt met Harpocrates den vinger op zyn' mondt,
Op dat de tolk der ziel zyn ampt naar eisch bekleede,
En hem 't gesprooke woordt berouw' te geener stondt.

Huwelijkszangen
Een apart onderdeel van Brouërius' nagelaten geschriften vormen de in die tijd onvermijdelijke huwelijksgedichten. In het Amsterdamse Gemeentearchief en de Koninklijke Bibliotheek vonden we er veertien, plus een
Vreugdegalmen op de verkiezing van een burgemeester. Het zijn meestal kleine gedrukte boekjes. Brouërius' gelegenheidsgedichten zijn hoogdravend en christelijk; soms zijn ze ondeugend. Af en toe lijken er standaard onderdelen gebruikt te zijn, waarin de juiste namen zijn ingevuld. Het geschrevene is vaak heel algemeen; concrete gegevens uit het leven van de betrokkenen zijn schaars. Ook de uitgever doet er regelmatig een gedicht bij. Brouërius van Nidek noemt zich in deze gedichten soms Niedek.

Dichtwerken van anderen
In 1724 geeft Brouërius van Nidek in Amsterdam
Thomas Arents Mengel-Poëzy uit. Met het uitgeven van dit soort werken heeft hij als doel: 'De nagelaten werken van beroemde schryvers uyt het stof der vergetelheyt in den vollen middagh te zetten'. In deze serie gedichten van anderen volgt in 1726 Pieter Verhoecks Poezy. Hierin wordt Brouërius niet als schrijver genoemd, maar krijgt hij van een oomzegger van de overleden dichter lof toegezwaaid voor zijn medewerking aan het boek. Brouërius zelf noemt het boek in zijn lijst van 1727 ook. In 1726 verscheen in Amsterdam ook Alle de rym-oeffeningen van Jeremias de Decker, vermeerderd en uitgegeven door Mattheus Brouërius van Nidek, in 2 delen in kwarto.

Geschiedwerken


Vanuit dezelfde visie, de nagelaten werken van anderen openbaar maken, verscheen in 1725 in Amsterdam en tevens in Middelburg Analecta medii aevi, ofte Oude en nooit voorheen gedrukt Nederlandsche geschiedenisboeken, (...) opgezamelt, nagezien en volgens aloude handschriften in de eige tale der schryveren uitgegeven door Matthaeus Brouerius van Nidek, deel 1. Het beloofde deel twee is nooit verschenen. In dit boek staat een 'Voorberigt' van de uitgever in ik-vorm, dat niet is ondertekend. Alles wijst er op dat Brouërius het schreef. Er bestaat, zegt hij, toenemende belangstelling voor Nederlandse oudheden. Kopers van boeken die '(...) meêr dan eens sedert korte jaren mynen naem voor Zinnebeelden, Verhandelingen van Roomsche, Griexe en Hebreeusche Outheden, Geschicht- en Dichtkundige Werken geplaetst zullen hebben gezien, en wederom, (zo 't Gode behaegt myne zwakke lichaems gesteltheit verder te ondersteunen) binnen weinige maenden voor andere vyf byzondere Historische en Geographische werken in Folio, en vyf in Quarto, waer onder twee werken van geen onberoemde Nederlandsche Dichteren, vinden zullen, zonder deeze tegenwoordige uitgave (...) waer toe ik sedert eenige jaren reets een besluit genomen had, (...)' In dit citaat vallen twee dingen op: hij heeft het over zijn zwakke lichaamsgesteldheid èn is een aantal uitgaven tegelijk aan het voorbereiden, kennelijk om nog zo veel mogelijk af te krijgen. In de 'Voorreden' tot de eerder genoemde Rym-oeffeningen van Jeremias Dekker (1726) komt hij daarop terug. Hij somt op wat er al is uitgegeven en wat 'binnen dit lopende jaer' nog verwacht kan worden. In het lijstje worden de volgende werken genoemd:
    • 'de vier boekdelen van ons Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden'
    Deel I verscheen in 1727; de verdere uitgave werd vertraagd en zoals we nog zullen zien heeft Brouërius er weinig meer aan gedaan;
    • '
    J. Neyens Batavia met myne plaets- en geschiedkundige aantekeningen opgeheldert'
    beide zijn niet gevonden en staan ook niet in de lijst van 1727
    • 'Het twee deel van
    Het Verheerlykt Diemermeer'
    In 1725 verscheen
    Het Verheerlykt Watergraefs- of Diemermeer, maar een tweede deel is niet bekend en staat ook niet meer in de lijst van 1727;
    • 'Het vierde stuk van de
    Schouwburg der Nederlandsche dichters en dichteressen'
    De
    Schouwburg der Nederlandsche dichters en dichteressen staat als geheel in de lijst van 1727 met M.S.;
    • 'Het tweede boekdeel myner
    Analecta medii ævi' wordt in de lijst van 1727 niet genoemd.
    • '
    Beschryvinghe der Stad Goedereede ende des Eilands Westvoorn'
    niet gevonden; staat in de lijst van 1727 als M.S. (manuscript)
    • '
    de Luister en Heerlikheit van het vrye Nederlandt (...)'
    Eén deel is blijkens Brouërius' eerder genoemde boekenlijst uit 1727 gepubliceerd als Gelderlandts en Utrechts luister, maar er is geen exemplaar van gevonden.

Een jaar later blijkt uit de lijst van 1727 dat Brouërius' optimisme plaats had gemaakt voor een nuchtere opsomming van feiten. Inmiddels was echter op het gebied van de geschiedenis en topografie wel het een en ander van hem verschenen.

Teksten bij plaatwerken
Volgens Van Abkoude en Arrenberg
8 was Nidek (Matth. Brouerius van) auteur van het in 1719 verschenen De zegepraalende Vecht (...)9. Dat moet een verschrijving zijn, want in het boek zelf blijkt het niet en Brouërius noemt het ook niet.
Aan een soortgelijk werk,
Het Verheerlykt Watergraafs- of Diemer-meer, by de stadt Amsterdam (...)10, heeft Brouërius wel meegewerkt. Het verscheen in 1725 op folio-formaat. Na het titelblad en een zestal bladen met loftuitingen etc. volgen 28 pagina's door Brouërius geschreven tekst, waarin vooral over de drooglegging van de Watergraafsmeer geschreven wordt. Dan volgen 4 landkaarten en 30 bladen met elk twee prenten van Stopendaal. Het zijn liefelijke plaatjes van lustplaatsen en boerderijen. Onder elk daarvan staat een tekst in 't Nederlands en in 't Frans.
De laatste uitgave waarin Brouërius een aandeel had was
Het zegepralent Kennemerlant (...), van omstreeks 1729.11 Het is qua uitvoering gelijk aan en van dezelfde uitgever als Het Verheerlykt Watergraefs of Diemermeer uit 1725. Het werk komt in Brouërius’ lijst van 1727 nog niet voor. Waarschijnlijk werkte hij er alleen aan mee omdat hij in die streek woonde en er twee afbeeldingen van zijn eigen huis in staan. Dit keer zijn de gravures (naar eigen voortekeningen) gemaakt zijn door Hendrik de Leth. Diens werk is nogal stijf, wat zich in het boek uit in statige huizen, lanen en parken.

Groot algemeen Woordenboek
Een paar jaar eerder, in 1725, verschenen bij een combinatie van boekhandelaren in verschillende plaatsen de eerste twee delen van het
Groot algemeen historisch, geografisch, genealogisch, en oordeelkundig woordenboek, behelzende zo het voornaamste dat vervat is in de Woordenboeken van Morery12, Bayle13, Buddeus14, enz. als de gehele kerkelyke en wereldlyke geschiedenis, onder het opzicht van David van Hoogstraten, M.D., en Mattheus Brouerius van Nidek, Rechtsgeleerden. Een groots opgezette onderneming, waarbij de uitgevers hevig concurreerden en over en weer verwijten van inbreuk op octrooien maakten. De boekverkopers werden overstroomd met aankondigingen van nog betere werken, waarvan er vele overigens nooit zijn verschenen. Om toch maar zo spoedig mogelijk de boeken op de markt te krijgen werd op de meewerkende geleerden grote druk uitgeoefend. Maar ook aan die kant zat het niet mee. Wetenschappers van verschillende professie moesten uit boeken in verschillende talen datgene halen en vertalen wat bruikbaar was. Anderen, eveneens van velerlei vakgebieden, moesten daar de belangrijkste zaken uit Nederland aan toevoegen en daarna moest alles nog eens gecoördineerd en tot een geheel samengesmolten worden.

Maar Van Hoogstraten en Brouërius waren met hun indrukwekkende uitgave op groot formaat niet de eersten. Dat was in 1724 A.G. Luiscius, evenals Brouërius een rechtsgeleerde van (waarschijnlijk) de Leidse hogeschool. Zijn Algemeen historisch, geographisch en genealogische woordenboek (...) lijkt qua titel veel op dat van de concurrenten en is eveneens van een formidabel formaat. Uiteindelijk telde dat werk acht delen, waarvan het laatste in 1737 uitkwam. Het Groot Algemeen Woordenboek dat door Van Hoogstraten en Brouërius was begonnen kreeg in 1733 zijn tiende en laatste deel.

In de 'Voorreden van de Boekverkopers aan de lezers' staat in het eerste deel van de uitgave van Van Hoogstraten en Brouërius o.a.: 'Wat de Oudheden, Historie, Geographie, en andere zaken van dit landt betreft, wy zyn daar van voor een groot gedeelte de artykelen verschuldigt aan den onvermoeiden vlyt van den Historiekundigen en geleerden Here Matthæus Brouerius van Nidek, Rechtsgeleerden, den vaderlanderen overvloedig bekend door de werken, die zyn E. van tydt tot tydt heeft uitgegeven, en wiens beloften in de Voorreden van de Analecta medii ævi ons naar nog zo vele van zyne werken doen verlangen. De geleerde David van Hoogstraten had reets een groot gedeelte van de overgezette artykelen op order geschikt en nagezien (...) maar zyne doodt, zo ontydig en smartelyk 15 (...) heeft ons van zynen verderen onderstand berooft. Doch gelyk hy in dat moeijelyke werk reets by zyn leven krachtig ondersteunt en geholpen was door den naarstigen Johan Lodewyk Schuer, zo is dezelve daar mede, na deszelfs overlyden met veel yver en oplettentheit voortgegaan (...).'

Na het tweede deel haakt Brouërius af en gaat Schuer alleen verder. De volgende delen staan dan volgens het titelblad onder opzicht van David van Hoogstraten en Jan Lodewyk Schuer. In zijn 'Aanspraak tot den Bescheiden Lezer' in het laatste deel (1733) haalt Schuer zijn gram.
'Ook hadden onze Heeren Boekhandelaren, uit louter zucht om alles aan te wenden, wat tot verbetering van het ondernomen Werk kon strekken, een zeker jaarlyksch verdrag aangegaan met den Hre. en Mr. Mattheus Brouërius van Nidek, om hetzelve met fraaie artykels, de zaken van onze Nederlanden betreffende, te vermeerderen. Zy wierden daartoe des te meer aangezet, om dat die Heer hen uit de zestig stukken in folio van zyn Verheerlykt Nederlandt vele dingen beloofde, en zeide van den kant van den Hre. Luïscius sterk aangezocht te worden om hem met zynen voorraadt en aantekeningen aan de handt te komen. Maar hoe het daar mede zy, na dat de Letters A en B, welke de Hr. Brouërius met eenige bladen heeft vergroot, na verloop van ruim derdehalve jaren voor den dag kwamen, is het met hem gemaakte verdrag vernietigt, en hy heeft na de doodt van den Hre. Hoogstraten, en het uitkomen van de twee voorgemelde Letteren, niets meer tot dit Werk gedaan.'

Bij twee gelegenheden roert Brouërius dit onderwerp aan. Eerst in het 'Voorberecht' van het nog te bespreken Toneel der Verenigde Nederlanden (...) uit 1725: 'konnende een iegelyk verzekert zyn, dat genigh gedeelte uit dit werk (indien men de dikwyls herhaalde en mondelyke beloften des schryvers geloven magh)16 in het Amsterdamsch of Haagsch Groot en Algemeen Historisch Woordenboek nageschreven en geplaatst zal worden.' In het in 1727 verschenen eerste deel van Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden verzekert Brouërius dat in dat boek de waarheid staat en distantieert hij zich van de inhoud van het Groot Algemeen Woordenboek voorzover hij dat niet zelf geschreven heeft. Hij vermeldt in hoeverre hij er aan meegewerkt heeft, dat de tijd hem dikwijls te kort viel en dat de boekhandelaren te veel haast hadden om alles alleen te kunnen opstellen: 'Eene zaek heb ik den Leezer nogh te berichten, en dat alleen om mynen naem en achting, die ik by de liefhebbers onzer Nederlandsche Outheden verkegen mogt hebben, te bewaren, dat men, in dit tegenwoordige werk somwylen geheel andere verhalen, met zekere en geloofverdiende Bewyzen gestaeft, vindende, als in het Groot Historisch Woordenboek, by zekere gemeenschap van Boekverkopers gedrukt, en onder des Heeren D. van Hoogstraaten en myn bestier, als op den tytel staet, uitgegeven, ter nedergestelt zyn, my niet gelieve te verdenken, ofte voor de opsteller der zelve te houden (...) Veele artykelen, de Nederlandsche zaken betreffende, welke in de twee eerste stukken van dat Woordenboek op de letters A en B (want in het derde en vierde stuk heb ik weinigh of niet geärbeit) gevonden worden, zyn door verscheide liefhebbers opgegeven, en buiten myn opzicht, als die geene schikking gehad, of proeven van 't werk, dat zoo verre myne artykelen betrof, gekregen heb, daer in gelascht; doch enkel en alleen, om dat my de tyd dikwyls te kort viel, en de haest der Boekverkoperen in het drukken te groot was, om alles alleen te konnen opstellen (...).'

We moeten bedenken dat het bovenstaande werd geschreven zes jaar vóórdat Jan Lodewyk Schuer in 1733 met zijn oordeel kwam. Het is duidelijk dat de al niet meer zo gezonde Brouërius de haast van de boekhandelaren als een grote last gevoeld heeft. Toen zijn medeauteur, tevens vriend en leermeester, David van Hoogstraten, in 1724 onverwacht overleed, kon hij de leiding niet op zich nemen. Met Jan Lodewyk Schuer klikte het blijkbaar niet. Men kan zich voorstellen dat ze uit elkaar gingen. Schuer vervolgde het Groot Algemeen Woordenboek en Brouërius ging aan een soortgelijk karwei werken.

Tooneel der Vereenigde Nederlanden
François Halma (1653-1722), en na diens dood in januari 1722 Mattheus Brouërius van Nidek, schreven
Tooneel der Vereenigde Nederlanden, En Onderhorige Landschappen, (...) Algemeen, Historisch, Genealogisch, en Staatkundig Woordenboek. Het verscheen in 1725 te Leeuwarden bij François' zoon Hendrik Halma in twee delen. Brouërius schrijft er een uitvoerige levensbeschrijving van François Halma in.

Uit het 'Voorberecht' van Brouërius blijkt dat François Halma al in het begin van de 18de eeuw van plan was een woordenboek op de markt te brengen naar het model van het Algemeen, historisch en geographisch Woordenboek dat Lodewyk Moreri in 1675 in Frankrijk had uitgegeven. Dat was dus vóór Van Hoogstraten en Brouërius aan hun Groot Algemeen Woordenboek begonnen. In 1710 was Halma er al een heel eind mee gevorderd, maar door veel andere verplichtingen schoot het niet op. Hij had het werk 'tot in den Letter W' voltooid, maar toen hij in 1722 overleed bleef het liggen. Brouërius is toen gevraagd om het te voltooien. 'Men heeft dan het oog op my geworpen, wetende dat den schryver dikwyls, en by brieven, en by monde myne geringe aanmerkingen medegedeelt waren, en te anderen, dat ik sedert enige jaren met groote moeite, arbeit en kosten een Belgium Illustratum, of verheerlykt Nederlant, zo in tekeningen en printen naar 't leven afgeschetst, als met myne beschryvinge opgeheldert, en reeds tot Zeventigh deelen op blads grootte (langwerpig Folio) uitgedyt, vergadert hadde. Men meende dieshalven dat ik de penne gewent, en in de Nederlansche Historien vooral geene vreemdeling was; myne styl en taal had men voorhenen in myne Zinnebeelden der tonge, en menigvuldige mengeldichten, gezien. Wat zoude ik doen? myne liefde tot het roemenswaardige zelfs zoo wel, als tot den aanrader, en den schryver, hoe veel moeyten en arbeid my daar in ook te voren quamen, en voor hoe veele berispingen en vitteryen van onwetenden ik my ook scheen bloot te stellen, deet my tot het aannemen dezes werks, onder ontfange belofte van behorelyke dankbaarheit, die anders weinigh gevonden wort, en waar uit ik my zelven een volle vergenoeginge wegens deze onderneminge voorspellen mogt, overhellen.'

Het heeft naar het schijnt enige tijd geduurd voor de uitgever van Halma's al zo zeer vertraagde werk Brouërius vroeg om het af te maken. Die kon dat verzoek pas aannemen nadat hij zijn medewerking aan het Groot Algemeen Woordenboek had beëindigd. Het is goed mogelijk dat de kans om Halma's werk af te maken van invloed is geweest op het geschil met Schuer. Er is ook nog die merkwaardige zin in Brouërius' hierboven aangehaalde 'Voorberecht': 'wetende dat den schryver dikwyls (...) myne geringe aanmerkingen medegedeelt waren.' Er was geen auteursrechtelijke bescherming, maar namen de auteurs zelf het wel zo nauw?

Brouërius bewerkt de letters W, Y en Z, ordent het geheel en brengt het ter perse. Inmiddels heeft hij besloten om na de W, Y en Z weer bij A te beginnen en zo nog eens twee delen, maar veel wijdlopiger, aan het werk toe te voegen (zoo 't Gode behagen mogt myne dagen te verlengen in gezontheit). Het is er niet van gekomen.

Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden.
In 1727 verscheen het eerste van de zes delen van het
Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden 17. Het bevat de 300 ‘printtaferelen' die Abraham Rademaker, met onderschriften in het Nederlands, Frans en Engels, in 1725 uitgaf onder de titel: Kabinet van Nederlandsche Outheden en gezigten. In deze nieuwe uitgave is een uitgebreide tekst van Brouërius toegevoegd.

Op den Huize 'Uit den Bosch' in de Haarlemmerhout schreef Brouërius op 20 Augustus 1727 het Voorbericht voor het eerste deel. Daarin zegt hij onder meer dat het niet de schuld van de boekverkopers is dat dit werk zo lang op zich heeft laten wachten. 'Onze dikwylige worsteling met graveel en jicht aen de eene, en de opgehoopte arbeit omtrent het uitgeven, beschaven en opstellen van verscheide andere eige en grootere werken aen de andere zyde, zyn ten deele de ware oorzaek van deeze langvertraegde uitgave. Ik beken het vryborstigh. Den schuld te ontveinzen of op een ander te leggen past geen eerlyk man. Nimmer heb ik my ook willen verbinden, wat dwangredenen my ooit voorgestelt wierden, om my aen eene slaefsche bepaling van tyt te onderwerpen, als te overbewust zynde dat de eene verbintenis eene andere en grotere na zich trekt, gemenelyk eene steilte daer nevens is, en dat 'er tusschen beiden veeltyds merkelyke verhinderingen opkomen, die men van te voren noch zien noch vermoeden kon, (...)'

Er is nog een andere reden voor de vertraging. Brouërius vervolgt: 'Naeulyx had ik deeze beschryvinge begonnen en onder handen genomen of vond my, hoe veele aentekeningen ik in menigte van jaren zelfs opgemaeckt of van andere liefhebbers en kenners van de Nederlandsche zaken ingezamelt had, en hoe veele oude papieren ik ook tot myn gebruik mogte hebben, in veele gevallen verlegen, eensdeels doordien my somtyts de nodigste en naeukeurigste onderrichtingen niet konden opgegeven worden by gebrek aan behoorlyke bescheiden, anderdeels door de slechte gesteltheit der qualyk bewaerde en van de wormen doorgeknaegde papieren, maer wel het meest door de veelvuldige wygering van sommige bezitteren der heerlykheden uit eene onbegrypelyke eigenzinnigheit, en tegens den algemeenen nutte hunner lantgenoten aenwrytende geest: een ongeluk, daer meermalen onze vaderlandsche geschiedschryveren over geklaeght hebben, en waer door ik alsnu mede ondervonden heb, dat beloften en gunstige toezeggingen by veelen, en dat dikwyls wel by mannen van aenzien zelfs, goet koop, maer de duurte in 't volbrengen ligt, daer nochtans een, die heusch en oprecht is, een koning van zyn woort moet zyn, (...)'

Maar, schrijft hij verder, de inschrijvers zullen zich hunne lange wachten niet hoeven te beklagen. In plaats van de toegezegde en schetsgewijze, korte uitleg van ieder gebouw, stad of dorp, komt er nu een 'breetwydende' en volslagen verklaring. In dat voornemen is hij gesterkt door Konstantyn Huigens (kleinzoon van de bekende dichter, waaraan hij in 1725 Analacta Medii ævi had opgedragen), die er zich over beklaagt dat tussen de vele boeken die de laatste jaren op dit gebied uitkwamen er geen enkel zit dat voldoet aan de eerder opgewekte behoefte. Daarom zal dit boek, in plaats van de beloofde vier, uit zes delen bestaan. De schrijver zal er alles aan doen om nog voor het einde van het jaar het tweede deel bij de intekenaren te krijgen.

Ondanks de toezegging van Brouërius in 1726 komt het tweede deel van het Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden pas in 1731. Er is van alles gebeurd, zoals Isaac le Long in een Voorbericht uiteenzet:
'Verscheyde en onverwachte redenen zyn 'er, die de uytgifte van het Tweede Deel deser Beschryvinge hebben verhindert, ... en wel de voornaamste, het overlyden van den Boekverkoper Willem Barents en den Konstkoper Estienne Goutier, als Drukkers en Uytgevers, gelyk meede de swakke Lichaams-gesteltenisse en veelvuldige verhinderingen van onsen geachten Vriendt, den heere M. Brouërius van Nidek ... En dewyle sedert den Jare 1727. toen het Eerste Deel daar van in het licht wierdt gegeven, van dit Tweede Deel niet meer als 18 vellen druks, behelsende eene uytbreidinge over de 21 printverbeeldingen, van No. 51 tot 71 incluys, zynde pag. 1 tot 145. door den Heere Brouërius waren beschreven en afgedrukt; en deesen Heer zich aan geen bepaalinge van tydt heeft willen binden, om reedenen in 't Voorbericht van 't Eerste Deel gemeldt, en andere beletselen, sedert noch opgekomen; soo is deselve vrywillig daar van afgestapt, en heeft gaarne gesien, dat dese Beschryvinge door den Boekverkoper uyt eygen beweeginge aan my wierd opgedragen.'

Matheus Brouërius van Nidek heeft dus rond 1728 volledig afgehaakt. De laatste uitgave waarin hij een aandeel had waren de reeds genoemde twee delen van Het zegepralent Kennemerlant, die omstreeks 1729 verschenen.

Niet gevonden werken
Brouërius noemt in zijn lijst van 1727
Gelderlants en Utrechts Luister, verschenen in Amsterdam, jaartal onbekend. Daar is geen exemplaar van gevonden. Van Abkoude en Arrenberg18 noemen nog Kronijk van Friesland, Leyden 1725 en Nederlandsch Geschiedenisboek, Amsterdam 1752. Ook deze zijn niet gevonden. Het eerste is mogelijk een aparte uitgave van het eerste stuk van Analecta, 'Chronickel der Vriescher Landen (...)'. Het Nederlandsch Geschiedenisboek is na Brouërius' dood uitgegeven. Omdat hij het zelf in zijn lijst niet noemt is het vermoedelijk een onderdeel van de Analecta of een ongepubliceerd deel van de Oude en nooit voorheen gedrukte Nederlandsche Geschiedenisboeken.

Jacobus Kok19 bezat nog een Wapenboek van steden en geslachten in Nederland, met meer dan 1300 wapens, door Brouërius bijeengebracht en van aantekeningen voorzien. Ook meent hij gelezen te hebben over een Schatkamer of Levensbeschrijving der Nederlandsche Dichteren, waarvan al een deel verschenen zou zijn. Het eerste staat misschien in Brouërius' lijst als het manuscript Geslachtkundige beschryving van 42 edele stammen van Brabant en Vlaanderen. Het tweede staat in de lijst als M.S. en is nooit verschenen.

Als we Brouërius' lijst vergelijken met wat er nu in de Nederlandse Centrale Catalogus van hem te vinden is, blijkt dat alles wat hij zelf als gedrukt heeft opgegeven ook nog aanwezig is, vaak op meerdere plaatsen. We zien daarin ook dat verschillende van zijn boeken later in de 18de eeuw èn in 20ste eeuw herdrukt zijn.20

Tenslotte
Jacobus Kok
21 meent dat Brouërius van Nidek, in de Beschrijving van Amsterdam van wijlen Jan Wagenaar, met recht een plaats onder de Vermaarde Mannen verdiend had. Men moet de zin nog eens overlezen om te begrijpen dat hij er nìet in staat, maar er volgens Kok in had moeten staan. Dat geeft ongeveer aan hoe men zo'n 40 jaar na zijn overlijden over hem dacht.
Heeft Brouërius te veel willen doen en hebben zijn kwalen hem dat belet? Voorzover bekend is op naam van deze ambitieuze man de laatste 15 jaar van zijn leven niets meer in druk verschenen. Het lijkt er veel op dat hij in die jaren ook niets meer gedaan heeft aan zijn belangrijkste werk,
Belgium Illustratum of Verheerlykt Nederlant.

Noten
1 Zie 'Boekenlijst in Kabinet'.
2 Zie 'Boekenlijst in N.C.C.'
3 Het proefschrift telt 32 p. in 4. en is uitgegeven bij Abr. Elzevier in Amsterdam. Voor het onderwerp zelf, verdeeld in 11 hoofdstukken, waren 25 pagina's nodig. De andere bladzijden zijn gebruikt als titelblad en voor de gebruikelijke plichtplegingen en felicitatiegedichten.
4 Volgens F.X. de Feller, Geschiedkundig Woordenboek, dl. V, 1830, 407.
5 Het is een boek van XVI+348 pagina's in-8, telt 28 hoofdstukken en is geïllustreerd met kopergravures. Het werk is in 1737 in zijn geheel opgenomen in Polanus' Utrisque Thesauri antiquitatum(...) dl. II, 905-1040.
6 Mattheus Brouërius van Nidek, Zederijke zinnebeelden der tonge, met 40 kopere platen versiert, Amsterdam 1716.
7 P.G. Witsen Geysbeek, Biografisch, anthologisch en critisch woordenboek der Nederlandsche dichters, dl. 4 (1823), 468.
8 Johannes van Abkoude, vervolgd door Reinier Arrenberg, Naamregister van de bekendste en meest in gebruik zynde Nederduitsche boeken, 1600 - 1761, (17882) onder Nidek, 375.
9 De zegepraalende Vecht, Vertoonende verscheidene Gezichten van Lustplaatsen, Heeren huysen en Dorpen; beginnende van Uitrecht en met Muyden besluytende, Amsterdam 1719, 2 delen. Eigenaren konden tegen betaling hun huis in het boek laten opnemen.
10 Het verheerlykt Watergraefs of Diemermeer by de stadt Amsterdam,: vertoont (...) / alle naer 't leven getekend door Daniel Stopendaal; en beschreven door Mattheus Brouërius van Nidek. Te Amsterdam by Andries en Hendrik de Leth, 1725
11 Het Zegepralent Kennemerlant, vertoont in veele heerelyke gezichten van deszelfs voornaemste lustplaetzen, adelyke huizen, dorp- en stede-gebouwen; beginnende met Kastrikum, vervolgende (...) / naar 't leven getekent en in 't koper gebracht door Hendrik de Leth en kortelyk beschreven door Matthaeus Brouerius van Nidek. - Te Amsterdam: by Andries en Hendrik de Leth, [ca. 1729]. -2 dl.
12 Louis Moreri, Le grand dictionaire historique, oorspronkelijk 6, later 10 delen. Gedurende de jaren 1681 - 1759 in tientallen edities verschenen, eerst in Frankrijk, daarna ook in Nederland.
13 Mr. Pierre Bayle, Dictionaire historique et critique, 4 delen; in Nederland tussen 1697 en 1741 verschenen zes edities in Rotterdam.
14 Joh. Franciscus Buddeus was een Duitse professor in de Godgeleerdheid, die Moreri voor Duitsland aanpaste, maar schreef in het Latijn.
15 Van Hoogstraaten kwam in dikke mist in de gracht van de Geldersche kade terecht en overleed acht dagen later, op 24 november 1724. (De Feller, dl. XII 1833, 409).
16 Brouërius doelt hier kennelijk de schrijvers van het Groot Algemeen Woordenboek, die blijkbaar nog kopij van hem hadden.
17 Het titelblad van het eerste deel luidt: Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden, Geöpent, Opgeheldert en Wijdlopigh Beschreven (...) door Matthaeus Brouërius van Nidek, R.G. En in 300 verscheide printtaferelen vertoont door Abraham Rademaker --- Eerste deel, Met 50 kopere platen, Te Amsterdam 1727.
Het geheel verscheen in Amsterdam in 6 delen tussen 1727 en 1733, in -4. In deel 2 worden als auteur genoemd Mattheus Brouerius van Nidek en Isaac Le Long en in de delen 3 - 6 is dat alleen Isaac Le Long.
18 van Abkoude en Arrenberg, dl. XII, (1788) 409.
19 Vaderlands Woordenboek, oorspronkelijk verzameld door Jacobus Kok, dl. 8, 17872, 1096-1099: ‘Onder mij berust een wapenboek, zo van Steden als de geslachten der Nederlanden (...)’
20 Zie 'Boekenlijst in N.C.C.'
21 Kok, dl. 8, 17872, 1096.

inhoudsopgave