Abraham de Haen |
|
De Haen en de Schatkamer In de bibliotheek van het Rijksmuseum wordt een bijzonder exemplaar van de Schatkamer bewaard. Het is van de eerste editie uit 1711; het eerste katern met de pagina's 1-16 ontbreekt. Het boek is met wit papier doorschoten en daarop heeft Abraham de Haen een massa aantekeningen gemaakt. Hij heeft het boek dus intensief gebruikt. Voorin is een door De Haen geschreven lijst van de tekeningen van Rochman geplakt. Rochman is voor De Haen blijkbaar niet alleen een voorloper, maar ook een voorbeeld en inspirator geweest. Dat hij de lijst van diens tekeningen als leidraad gebruikte blijkt nog op 1 augustus 1733, als hij te Wijngaarden in de Alblasserwaard vergeefs het slot zoekt dat Rochman daar getekend heeft.1 Als titel staat boven de lijst: 'Register der Teekeningen, Casteelen / Adelijke huijzen etca: in de provincie / van Holland & Utrecht alle naar 't / Leven getekend door Roeland Rochman in den Jaare / 1646, 1647 - etca: In De Kasteeltekeningen van Roeland Roghman2 is de lijst afgebeeld en beschreven door dr. J.W. Niemeijer. Deze meent dat de alfabetische lijst is samengesteld aan de hand van 'de lijst Bentes' van Cornelis van Alkemade, of een afschrift daarvan. Zo is de titel weliswaar niet gelijkluidend, maar analoog aan die van Van Alkemade. Ook de manier van noteren is op verschillende plaatsen gelijk, zoals het aangeven van het aantal tekeningen per huis en de vermelding onderaan van 'Nog Elf zonder naam te zamen 247'. Maar dat getal klopt niet met het totaal van De Haen's lijst. Er zijn meer verschillen met de lijst Bentes, heel wat zelfs. Met als uitsmijter de raadselachtige zin achter aan de lijst: 'Die met potloot aangehaald zijn: worden in de Schatkamer onder anderen hier niet gemeld gevonden.' Bedoeld De Haen dat de aangestreepte kastelen in de Schatkamer niet genoemd zijn of dat ze niet afgebeeld zijn? In beide gevallen klopt het niet. Niemeijer heeft alle verschillen tussen de lijst Bentes en die van De Haen beschreven, waarnaar we graag verwijzen. Het is voor ons niet zo belangrijk in hoeverre de lijst van De Haen met die van Van Alkemade klopt, maar welk doel De Haen die heeft opgesteld. Dat was niet om óns een nauwkeurig overzicht van de tekeningen van Roghman te geven. In dit verband is het wel interessant hoe hij aan die gegevens kwam. Dat hij Roghman's tekeningen zelf gezien heeft en er een eigen lijst van gemaakt heeft is niet aannemelijk. Dat zou dan bij Adriaan van Hoek op Ouderhoek geweest moeten zijn en geen van beide namen komt in de aantekingen van De Haen voor. Eén keer, bij het Huis te Wulven, vermeldt hij een schoon gezicht van Rochman te bewaren, maar het is niet aan te nemen dat het een origineel exemplaar was en in de Schatkamer staat het niet. Verder komt de naam Rochman nog twee keer in zijn notities voor: één keer in een opmerking van Brouërius van Nidek en één keer bij het eerder genoemde Wijngaerden, waar het niet om de tekening, maar om de plaats gaat. Vermoedelijk heeft De Haen de (meeste) tekeningen van Roghman nooit gezien en was vooral de lijst voor hem van belang. Hoe hij daaraan kwam is evenmin duidelijk. Misschien waren er meerdere afschriften van Van Alkemade's lijst in omloop, misschien ook kende hij Van Alkemade persoonlijk. Een heel zwakke aanwijzing is wat hij bij Bulgerstein zegt over een afbeelding van den Heer Alkema die 'mij door den Hr. [gewijzigd en onleesbaar] is meegedeeld'. Verder haalt hij verschillende keren de 'Jonker fransen oorlog' van Van Alkemade aan. Maar ook hier onzekerheid. De Haen heeft de 'lijst Bentes' in alfabetische volgorde gezet, waarschijnlijk, zoals Niemeijer opmerkt, eerst in het klad. Bij de A. en de B staat die letter midden boven de daarbij behorende namen, daarna ontbreken ze. De lijst Bentes vermeldt meestal alleen de naam van het onderwerp, De Haen heeft bij de meeste een aanwijzing van de ligging toegevoegd. Ook is bij verschillende kastelen een literatuuropgave gezet, steeds één per naam en aan 't begin van de lijst meer dan later. In de marge vóór de namen zijn ook aantekeningen gemaakt. Op 22 plaatsen komt het woord Ruijn, Ruin of Ruien voor om aan te geven dat het hier een ruïne betreft. Ook woorden als muren of heuvel, die mogelijk op verval duiden, komen voor. Niemeijer constateeert dat de 22 kastelen met ruine er voor volgens de prenten of de tekst in de Schatkamer inderdaad ruïnes waren. Op één na: Natewisch, maar het kan best zijn dat het woord daar een keer ten onrechte terecht gekomen is of ergens anders moet staan. Verder staat in de voorste marge, twee maal op het eerste blad, bij Ter Aa en Blijkenberg, Jac: Schynv: en op het laatste blad, ònder Velsen, Jac: Schynvoet. Was het de bedoeling om aan te geven dat Schijnvoet er een gravure van gemaakt had? Het schijnt niet te kloppen, behalve als we bedenken dat waar in de marge geen ruimte was de aantekening een regel later is gezet. Dan komen we op de inderdaad bestaande prenten van Ter Aa, Brederode en Velsen. Meer prenten van Schijnvoet heeft De Haen niet genoteerd, mogelijk door gebrek aan ruimte. Al met al lijkt het wel duidelijk dat De Haen zijn lijst gemaakt heeft als voorbereiding op door hem te bezoeken, c.q. te tekenen en te documenteren kastelen. Verder heeft hij de Schatkamer als gids gebruikt en op ingeplakte bladen en in de marges aantekeningen gemaakt. Daaruit weten we dat hij in 1723 in het Rijnland, in Koudekerk en omgeving, de huizen Poelgeest (2x), Stoop en Zwieten tekende. In zijn aantekeningen staat bij Zwieten alleen het jaartal, bij andere twee de volledige datum, 1 november 1723. Daaruit mag afgeleid worden dat De Haen toen al, of kort daarop, aantekeningen maakte in zijn doorschoten exemplaar van de Schatkamer. Hij bleef er aantekeningen in maken, hoewel in latere jaren, nadat hij met Pronk was gaan samenwerken, sporadisch. Hij noemt 1735 en 1737, in augustus 1738 noteert hij een grafschrift op het kerkhof in Laren en van 1740 schrijft hij dat hij Foreest tekende, dat toen aan den Hre L. Geelvinck, burgermeester te Amsterdam, behoorde. De laatste bladen van zijn handboek heeft De Haen gebruikt voor het noteren van recepten tegen maagklachten etc., voor hemzelf en zijn vader. Ze zijn gedateerd van 12 april 1739 tot en met 20 augustus 1740. Ook hieruit kan afgeleid worden dat De Haen het boek niet meer wilde of kon gebruiken voor verdere topografische aantekeningen. Na De Haen's overlijden in 1748 kwam zijn handboek in het bezit van Mr. Johan Jacob van Hasselt (1717-1783), advocaat voor den Hove van Gelderland en auditeur-militair te Arnhem. Deze nam er aantekeningen uit over en stuurde ze naar Theodorus van Brussel. Die was bezig om als vervolg op de in 1774 verschenen derde -ook al 'vermeerderde'- druk van de Schatkamer een 'Aanhangsel' te maken. Dat verscheen in 17783 In het voorwoord is Van Brussel er boos over dat de Arnhemsche Courant van 11 July [1777] het deed voorkomen of het hele werk van Van Hasselt zou zijn. In werkelijkheid beslaan diens aantekeningen nauwelijks een vijfde van het geheel, schrijft hij. Vier-vijfde heeft hij zelf bijeen gezocht en daarna alles in zijn eigen stijl weergegeven. De aantekeningen die De Haen maakte zijn er dus niet meer in te herkennen. In de marges van de gedrukte bladzijden noteerde De Haen bij huizen en plaatsen het jaar en het aantal tekeningen dat hij gemaakt heeft. Op de toegevoegde bladen beschrijft hij naast de oorsprong van namen (Naamreden), plaatsen en huizen en vermeldt hij het jaar waarin hij of Pronk daarvan tekeningen maakten. Hij noemt ook tekeningen en prenten van andere kunstenaars zoals van tekeningen uit 1724 en 1725 van zijn vriend Abraham Meylincq.5 Uit de transcriptie is een lijst gemaakt van de tekeningen waarvan De Haen vermeldt dat hij, Cornelis Pronk of Abraham Meiling ze gemaakt hebben. De Haen heeft ongeveer tussen 1723 en 1740 aantekeningen in het boek gemaakt. In die tijd heeft zijn handschrift zich ontwikkeld, wellicht te meer omdat in de latere jaren zijn gezondheid verslechterde. Bovendien zijn de omstandigheden waaronder hij schreef duidelijk verschillend. Soms had hij voldoende ruimte, soms moest iets ergens tussen gekrabbeld worden, soms kon rustig schrijven, soms ging het meer gehaast of in een minder goede houding. Dat maakt zijn handschrift heel verschillend en soms moeilijk leesbaar. Daar komt bij dat ook latere eigenaars van het boek, vader en zoon Van Hasselt en Bodel Nijenhuis, notities op opengebleven plekken gemaakt hebben. Dat alles maakt het soms moeilijk om te lezen wát De Haen schreef en zelfs of de notitie van hem of iemand anders was. In de transcriptie is zo goed mogelijk, maar onder voorbehoud, aangegeven wat De Haen schreef of zelf heeft toegevoegd en wat anderen later hebben aangetekend. Noten |
inhoudsopgave |