Abraham de Haen |
|
De Naemlijsten van Abraham de Haen Een anoniem handschrift Het Sticht van Utrecht, Overijssel is onderverdeeld in het drost-ampt van Salland, het drostampt van Twenthe en het drostampt van Vollenhove. De verschillende onderdelen zijn in een simpele band bijeengebonden; het manuscript meet ca. 205 x 325 mm en bevat 112 bladen. Bij het inbinden is een fout gemaakt, waarbij Drente tussen Salland en Twente in de Naemlijst van Overijssel is gevoegd. In totaal worden 308 adelijke huizen genoemd, waarvan 121 in Utrecht, 156 in Overijssel en 31 in Drente. Schatkamer en Naemlijst. Schoemaker en De Haen hebben niet alleen getekend, maar ook uit boeken en archiefstukken en ter plaatse gegevens verzameld. Het blijkt niet dat Pronk dat ook deed. Schoemaker heeft het meest geschreven; er zijn van hem ongeveer honderd manuscript-delen bekend. Daarin maakte hij ook tekeningen, naar schetsen van hemzelf, Pronk, De Haen en anderen. Van De Haen kennen we de aantekeningen in zijn handexemplaar van de Schatkamer en die in de hier besproken Naemlijsten. Tussen beide is een groot verschil. De in de Schatkamer bijeen geschreven teksten geven meer de indruk van losse aantekeningenen, die gemiddeld ook wat uitgebreider zijn dan in de Naemlijsten. Misschien ging het boek mee op reis en werden er onderweg notities in gemaakt. Er staat ook vaker een volledige datum bij; in de Naemlijsten komen alleen jaartallen voor. De meeste tekeningen in de Schatkamer zijn gedateerd in de periode 1725-1731. De Haen was vooral toen actief in Noordholland in 1727, Utrecht in 1729 en Zuidholland in 1725, 1728 en 1730. Tekeningen van Pronk worden in de Schatkamer minder genoemd en zijn vooral tussen 1728 en 1731 gedateerd, de periode waarin Pronk en De Haen samenwerkten. De jaartallen na 1731 worden nog wel een enkele keer genoemd, maar dan betreft het alleen Noord- en vooral Zuid-Holland. Tekeningen uit Utrecht uit die periode worden alleen in de Naemlijst genoemd, evenals die uit Overijssel en Drente.
Van A. Meiling: worden genoemd: 17?? Utr. 1, 1733 Ov. 4 In de Naemlijst worden alleen Utrecht, Overijssel en Drente behandeld. De datering van de tekeningen daarin begint, afgezien van een tekening uit vermoedelijk 1727, wat Pronk betreft met 1729 met tekeningen uit Utrecht en een uit Overijssel. De Haen vermeldt van zichzelf vroegere Utrechtse tekeningen, maar in 1729 volgen er meer, zowel van Utrecht als (vooral) Overijssel). Van 1730 en/of 1731 komen van allebei tekeningen uit Utrecht en Overijssel voor. Dan volgt het topjaar 1732, waarin beiden gedurende de grote reis met Schoemaker in Overijssel en in Drente tekenen. Daarna worden van 1733 nog vier tekeningen van Meiling genoemd en van 1734 een van Pronk en een van De Haen. Een later jaartal komt in de Naemlijsten niet voor. In beide manuscripten komt de provincie Utrecht en Noordwest-Overijssel voor. De Haen heeft in De Schatkamer bij 37 Utrechtse huizen aantekeningen gemaakt; daarvan staan er 32 ook in de Naemlijst'. Nergens blijkt echter dat tekst uit het ene manuscript in het andere is overgenomen. De tekstdelen over bepaalde huizen verschillen vaak zowel van lengte als inhoud. Ook is in de Naemlijst niet altijd genoteerd dat er tekeningen gemaakt zijn, als dat er in de Schatkamer wel bij staat. Het omgekeerde komt ook voor. Soms wordt het jaar waarin een bepaalde tekening gemaakt is verschillend opgegeven. Hieruit blijkt dat de aantekeningen van De Haen in De Schatkamer en die in de Naemlijsten vrijwel onafhankelijk van elkaar tot stand kwamen. Vóór 1729 heeft De Haen niet aan de overkant van de IJssel getekend. Toen dat in dat jaar wel het geval was, had hij niets meer aan de Schatkamer, waarin Overijssel en Drente, op het drostambt Vollenhove na, niet voorkomen. Dat lijkt de veronderstelling te wettigen dat éérst de aantekeningen in de Schatkamer gemaakt zijn en dat daar in latere jaren nog hier en daar iets aan is toegevoegd. Met de Naemlijsten is De Haen waarschijnlijk pas begonnen nadat hij kennis gemaakt had met Schoemaker en Pronk. Schoemaker en De Haen. In de Naemlijst van Utrecht neemt De Haen bij Kroonenbrug in extenso enkele leenbrieven over, waarvan Schoemaker hem blijkbaar de tekst gegeven heeft2. Bij Gunterstein, Nijenrode, Oudaen en Ter Meer vermeldt hij zoiets als 'A:S: geschreevene aanmerkingen nevens een wapenschildje'. Dat wijst duidelijk naar bladzijden uit een handschrift van Schoemaker. Daarop staat linksboven bijna altijd een getekend wapen of de kaderlijn daarvoor. Bovendien zijn van de huizen Demmerik en Domselaer bladen van Schoemaker, of een deel daarvan, in De Haens naemlijst meegebonden. Qua vorm en afmeting zouden die Schoemaker's ms Beschryving van het Stigt van Utrecht3 passen. Daarin komt Demmerik ook voor, maar veel uitgebreider beschreven dan in de Naemlijst. Dompselaer, waarvan het Schoemaker-blad ook in de Naemlijst zit, en alle andere huizen waarbij hij vermeldt dat hij Schoemaker geciteerd heeft, staan niet in Schoemaker's manuscript. Ze worden ook niet in de door Schoemaker zelf gemaakte index genoemd. Van Demmerik heeft Schoemaker blijkbaar een tweede blad gemaakt; dat deed hij wel meer voor goede vrienden. Van de andere bladen, inclusief een lang verhaal over Kronenburg, lijkt hij zijn originelen aan De Haen gegeven te hebben. Die heeft ze niet teruggegeven en bij het maken van de index heeft Schoemaker ze niet gemist. Dat is niet zo verwonderlijk als het op het eerste gezicht lijkt. Schoemaker en De Haen waren vrienden. Ze woonden beiden in Amsterdam en gingen 's zomers vaak samen op reis. Als ze dan thuis met tekenstift en schrijfpen hun ervaringen op papier zetten, ligt het voor de hand dat ze regelmatig gegevens uitwisselden.
In Naemlijst van Overijssel zijn in het gedeelte Salland twee Schoemaker-bladen meegebonden. Het ene, van Ham, komt in het Schoemaker-handschrift van Overijssel niet voor, het andere, van Zuythem, wel. Verder wordt Schoemaker in het Overijsselse gedeelte nergens aangehaald. Kon De Haen soms niet meer over diens gegevens beschikken omdat de Naemlijst van Overijssel werd samengesteld nadat Schoemaker, in 1735, overleden was? In de Naemlijsten van Vollenhove en Drente, tenslotte, worden noch Schoemaker, noch andere bronnen genoemd. In opzet lijken de handschriften van Schoemaker en De Haen wel op elkaar. Beiden waren ze bezig een soort aardrijkskundig woordenboek te maken. Schoemaker deed dat door voor elk dorp of stad en voor elk historisch belangrijk gebouw een, of soms enkele, bladzijden te reserveren. Daarop maakte hij in zijn onbeholpen stijl een afbeelding van het gebouw, zo mogelijk met bijbehorend wapen, en schreef er in zijn wat moeilijk leesbare schrift zijn verhaal bij. Soms bleven kaderlijnen voor tekeningen en wapens ongebruikt en bestaat de tekst uit één of enkele zinnen, maar soms is Schoemaker ook bepaald wijdlopig. De Haen's teksten zijn kernachtiger. Doel en opzet van de Naemlijst. Een ander verschil blijkt uit de titel. Schoemaker geeft 'beschrijvingen en afbeeldingen van steden, dorpen, gehuchten en kastelen.' 4 De Haen beperkt zich tot 'Adelijke Huizen, Slooten en Kasteelen'. Zijn belangstelling is vooral op de adel en hun gebouwen gericht. Maar hij kan er ter wille van de goede samenwerking met Pronk niet omheen om ook andere huizen te noemen. In de 'Naemlijst' lijkt het dat vooral Pronk de herenhuizen of landhuizen tekende, maar er staan er ook enkele op naam van De Haen Evenals Schoemaker is ook De Haen begonnen met voor elk adellijk huis ruimte te reserveren, aanvankelijk een kwart, later een derde bladzijde per gebouw. Ook bij hem zijn verschillende bladzijden leeg of beperkt de aantekening zich tot de ligging en eventueel de mededeling dat het gebouw door hem of C.P. is getekend. Uit het manuscript blijkt dat de gegevens waarover De Haen beschikte niet altijd betrouwbaar waren. Soms zijn huizen al lang verdwenen of is de locatie verkeerd vermeld en kon hij ze niet vinden. Meermalen noemt hij alleen een naam en is het blijkbaar niet gelukt om het gebouw, of gegevens daarover, te vinden. Maar soms worden ook hele archiefstukken overgeschreven. Op sommige bladen wordt alleen een naam genoemd en in 't algemeen ontstaat de indruk dat de gegevens nog incompleet zijn. De Haen's vroegtijdig overlijden kan daar een reden voor zijn. Niettemin bevat de Naemlijst een schat aan historisch materiaal, dat door het duidelijke handschrift6 en de klaarblijkelijke eruditie van de schrijver aan waarde wint. Over de vraag met welk doel De Haen aan zijn Naemlijsten begonnen is tasten we in het duister. We weten ook niet waarom hij de provincies Utrecht, Overijssel en Drente gekozen heeft. Dat Utrecht er bij is, waarover ook al aantekeningen in de Schatkamer stonden, zou er op kunnen wijzen dat hij Naemlijsten van alle provincies voor ogen had. Misschien is hij daar ook mee begonnen en zijn die verloren gegaan of heeft hij ze niet af kunnen maken. Noten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inhoudsopgave |