Abraham de Haen |
|
Schatkamer Der Nederlandsse Oudheden De Schatkamer der Nederlandsche Oudheden is in 1711 uitgegeven in Amsterdam, Bij Pieter de Coup, Boekverkoper in de Kalverstraat, in Cicero. Het titelblad vermeld: Lud. Smids, M.D. Ludolf Smids Tot de kennissenkring van Smids behoorden ook vader en zoon Andries en Gerrit Schoemaker. Van vader Andries kreeg hij een aantal tekeningen2 die hij voor de Schatkamer gebruikte. Schoemaker had dus voor of in 1711 al een topografische verzameling, wat opmerkelijk is omdat hij zich toen voorzover bekend alleen nog maar met penningen bezig hield. Voor zoon Gerrit schreef Smids op diens bruiloft op 27 mei 1714 een huwelijkszang. Een gezamenlijke kennis was Claas Bruin, voor wiens in 1716 verschenen Kleefsche en Zuidhollandsche Arkadia Smids de geschiedkundige aantekeningen maakte. Abraham de Haen was pas dertien jaar toen Smids overleed en heeft hem waarschijnlijk niet gekend. Door zijn latere contact met Andries Schoemaker heeft hij ongetwijfeld wel veel over hem horen spreken. Smids was ongetwijfeld een geleerd en werkzaam man. Hij heeft verschillende gedichtenbundels en toneelspelen op zijn naam staan en ook over geneeskundige onderwerpen gepubliceerd. Als dichter was hij middelmatig en zijn toneelwerk, hoewel soms meermalen herdrukt, heeft geen blijvende indruk gemaakt. Op historisch gebied gaf hij zowel bewerkingen en vertalingen als eigen werk uit. Hij maakte de aantekeningen bij de Kleefsche en Zuidhollandse Arcadia van C. Bruin, dat in 1916 gepubliceerd werd. Zijn bekendheid verwierf hij echter met zijn in 1711 verschenen Schatkamer. In 1721 kwam er een uitgave met alleen de prenten3 en na Smids dood een volledige herdruk van de Schatkamer, met toevoegingen, in 1737 en 1774. De
Schatkamer Het boek begint met rechts een titelprent van Schijnvoet en links daarvan een verklaring, waarna de in zwart en rood gedrukte titelpagina volgt. Het boek is opgedragen aan Christiaan van Hoek, waarover straks meer. Dan volgt het VOOR-BERICHT van de schrijver, waarvan we enkele alinea's reproduceren.
'Wat is 'er dan (...) bij u op te dissen? Altoos niets nieuws, maar alles uit de gemelde Schryvers getrokken, en, in de gedaante van een Dictionarium, of Woordenboek, tot een lichaam gebracht. In dit Woordenboek dan, gelyk gy siet, met den titel van SCHATKAMER opgepronkt, sal de Leeser, volgens de rang van het A.B.C. konnen vinden veel oude Volkeren, die Neerland hebben aangedaan en daar in genesteld; allerhande Steden, echter meest Hollandsse, nevens haare Stichtingen, Oudheden en Wisselvalligheden; verscheidene Gewoontes van Trouwen, Lykplichten, Gastmaalen, Oorloogen (...).' 'Ondertussen heb ik alleen by deeze de Printkonst willen voegen, (...) om gemelde Heeren Huysen, soo verre onse krachten konden reiken, te vereeuwigen; want indien wy deselve niet in Print vertoonden, en op sulk een wijse derselver Gedachtenis bewaarden, wat sou de naneef anders hebben als onnutte droomen, en onnatuirlyke denkbeelden?(...)' Deze combinatie van 'Woordenboek' en 'Printkonst' is, zij het op bescheiden schaal, wat wij tegenwoordig een encyclopedie noemen. Ze is klein en ééndelig en behandelt maar een beperkt gebied, maar verschijnt op het juiste moment. Gedurende de 17e eeuw was bij de bevolking de belangstelling voor de geschiedenis der Nederlanden toegenomen. In die eeuw, en ook al in de 16e, verschenen verschillende boeken op het gebied van geschiedenis, topografie en de heersende geslachten. Ze beperkten zich grotendeels tot Holland en Utrecht. Maar men wil bij de tekst ook plaatjes zien en omdat de druktechnische mogelijkheden zijn toegenomen verschijnen er boeken met afbeeldingen van stads- en dorpsgezichten, kastelen en adellijke huizen, al dan niet gecombineerd met tekst. Van dat laatste is de Schatkamer een voorloper. Dat er vraag naar dit soort werken was blijkt als in 1725 Abraham Rademaker's Kabinet van Nederlandsche Outheden en Gezigten met 300 'konstplaaten' verschijnt, enkele jaren later gevolgd door een heruitgave met tekst van Brouërius van Nidec en Isaac le Long. Vanaf 1725 beginnen ook een aantal encyclopedische werken van groot formaat en in meerdere delen te verschijnen. De in de Schatkamer behandelde onderwerpen en de afbeeldingen betreffen vooral Noord- en Zuid- Holland en Utrecht. Verder worden er enkele plaatsen uit Gelderland genoemd en afgebeeld. Smids heeft blijkens zijn aantekeningen veel kastelen zelf bekeken, die hij vergeleek met afbeeldingen die hij bij zich had, en veel literatuur geraadpleegd. Zijn keuze van de stof lijkt echter vrij willekeurig, waarbij we in aanmerking moeten nemen dat hij met zijn boek een pionnier was. Ver buiten het gebied waartoe hij zich blijkbaar beperkt vinden we een afbeelding van de voormalige St. Walburgia-kerk in Groningen, Smids geboortestad. Er staat onder: 'de kerk van Walburgis te Groningen niet meer in weesen is ook wegens haar hogen ouderdom, A 1612, van selven ingestort.' Dat was bijna een eeuw geleden en de tekening is genomen uit een plattegrond van 1652. Smids nam het niet zo nauw. De tekst over Groningen begint met: 'Groningen; myn geheiligd vaderland en hoog gewaardeerde voedsterstad (...)'. Volgens het titelblad zijn de 'Verbeeldingen'
meerendeels geteekend door Roeland Rochman. Hoe dat zo gekomen is,
onthult Smids op p. 206, als hij 't heeft over Ouderhoek onder Loenen
a/d Vecht, eigendom van Christiaan van Hoek. Vandaar ook dat hij de Schatkamer opdraagt 'Aan den HEER CHRISTIAAN van HOEK / op de / Jaargetyde / van syn / E. geboortedach / den 13 Junii MDCCXI.' Ontdaan van de gebruikelijke plichtplegingen en wijdlopigheid staat er in dat hij hem op diens buitenplaats Ouder Hoek te Loenen aan de Vecht als verjaardagsgeschenk een exemplaar van zijn Schatkamer komt aanbieden. Smids komt er blijkbaar vaak en vergelijkt de verhouding tussen hem en Adriaan van Hoek zelfs met die van knecht en meester en hij noemt hem zijn mecenas. De Van Hoek's wonen ook in Amsterdam en Smids kent ze al geruime tijd, want op p.205 memoreert hij dat hij aan Adriaan's liefe soon, Antoni van Hoek, in het jaar 1701, het Derde Deel der verduitschte Werken van Ovidius heeft opgedragen. Ouderhoek lag in de streek die wel de 'mennistenhemel' genoemd werd, omdat zo veel rijke Amsterdamse doopsgezinden er zich vestigden. Jacobus Craandijk4 schrijft in 1875 over Ouderhoek. Er is dan alleen nog maar een boerderij van die naam, maar uit zijn geestesoog geeft hij een uitvoerige beschrijving van hoe het geweest is: het huis, de prachtige tuinen en het schitterende uitzicht op de Vecht. Hij ontleende zijn gegevens vooral aan De Zegepralende Vecht, verschenen in 1719, met dichtwerk van Claas Bruin, en aan Smids Schatkamer. In de Zegepralende Vecht staan zes afbeeldingen van Ouderhoek; als het waar is wat Craandijk hoorde is dat toe te schrijven aan het feit dat de bewoner intekende op zes exemplaren. Vader en zoon Van Hoek beschermden kunst en kunstenaars en verleenden vorstelijke gastvrijheid, waarvoor zij door hen als hun Maecenassen vereerd en bewierookt werden. Ten behoeve van Smids had Christiaan van Hoek de tekeningen van Roghman aangeschaft. Op p. 266 van de Schatkamer schrijft Smids dat het zijn bedoeling is 'om alle de Huysen en Sloten van Rochman, in dit mijn Werkje, ten minste op te noemen' Daaraan heeft hij niet voldaan. Hij volstaat vaak met de mededeling 'is onder de gesichten van Rochman' zonder er nader op in te gaan of aan te geven of er één of meer tekeningen zijn. Verschillende tekeningen worden niet genoemd of de er op voorkomende kastelen niet behandeld. Uiteindelijk zijn maar ongeveer 30 gravures naar de 149 tekeningen van Roghman gemaakt. Helaas bestaan de andere 30 uit afbeeldingen van minder betrouwbare herkomst. Smids heeft blijkbaar weinig oog gehad voor de documentaire waarde van Roghman's tekeningen en er onvoldoende aandacht aan besteed. Roeland Rochman Naast de reeks kasteeltekeningen bevat zijn oeuvre vooral tekeningen en etsen met bosgezichten en berglandschappen. Meestal schilderachtige plaatsen, waarin bebouwing geen rol van betekenis speelt en die aan de fantasie van de schilder lijken te zijn ontsproten. Een vroege uitgave is de serie Plaisante lantschappen ofte vermakelijcke gesichten na t' leven geteekent door Roeland Roghman en gedruckt bij CJVisscher, geëetst door Geerytruyd Roghman, vermoedelijk tussen 1645 en 1648. Als twintigjarige, in 1646-1647, maakte Roghman in Holland en Utrecht meer dan 200 tekeningen van ca. 150 kastelen. Wie de opdrachtgever was is niet bekend. Er zijn ook geen oorspronkelijke aantekeningen. We weten niets over zijn onderwerpskeuze en kennen zijn informatiebronnen niet. Ook de reisroute is onbekend. We kunnen slechts constateren dat hij, met als uitschieters Purmerend, Medenblik, Schagen en Oudkarspel, tekende in een ruime kuststrook van Egmond tot het Eiland Voorne, in een breed gebied van Rotterdam langs Merwede en Waal tot Gorinchem en Heusden en langs de Lek tot Wijk bij Duurstede, langs de Hollanse IJssel, de Kromme Rijn en de Vecht en via Doorn tot Amersfoort. Wat voor reden Roghman ook had om deze afbeeldingen te maken, het resultaat is een serie van oorspronkelijk ca. 247 bladen met kasteeltekeningen van hoge kwaliteit en bijzondere nauwkeurigheid. Dat is voor die tijd zeer opmerkelijk, want topografische nauwgezetheid nog geen vereiste. Het tekenen van kastelen diende geen documentair doel, maar was voorbereiding voor kunstwerken met een andere betekenis. Rochman echter maakte bij beperkte onderwerpkeus (kastelen) een topografisch accurate reeks en neemt daarmee zowel artistiek als functioneel een eigen plaats in. Zijn trefzekere weergave, het vaak imposante karakter van de 'kasteelportretten', de nauwkeurigheid zonder overmaat aan detaillering maken ze tot hoogtepunt van het genre.7 De lijst Bentes.8 Het handschrift van het register is van de bekende Rotterdamse oudheidkundige Cornelis van Alkemade (1654-± 1737). Naast de titel is later geschreven: 'Onder de erfgen. van de hr. Bentes tot Amsterdam'. Een advertentie in de Amsterdamsche Courant van 6 oktober 1708 biedt een aanknopingspunt. Daarin wordt de verkoop op 16 oktober aangekondigd van 'de fraje en nette bibliotheek van wijlen den Hr. Schepen Hillebrand Bentes, (...); midsgaders omtrent 250 tekeningen van Kasteelen en Adelijke huysen in de Provinties van Holland en Utregt, door Roeland Roghman (...)'8 Hillebrand Bentes was ongehuwd en stierf
op 21 februari 1708 op 31-jarige leeftijd. Niemeijer veronderstelt
dat Cornelis van Alkemade op een van de tussenliggende dagen de Roghman-tekeningen
heeft bekeken en de lijst opgesteld. Waarschijnlijk heeft Arnold Houbraken
ze ook gezien, want die schrijft 9:
'My gedenkt een geheel boek met teekeningen gezien te hebben, waar
in de meeste Hollandsche stamhuizen, en bemuurde of omwaterde sloten
afgeschets stonden.' De volgorde waarin Cornelis van Alkemade de tekeningen noteerde is willekeurig. De collectie was toen al zo'n zestig jaar oud en blijkbaar lag alles door elkaar. Van Alkemade heeft ze vermoedelijk opgeschreven en genummerd zoals ze er lagen. Gezichten van een en hetzelfde kasteel staan soms op verschillende plaatsen vermeld en soms weer bij elkaar. Ook de nummering en de benamingen kloppen niet altijd. Niettemin kon aan de hand van deze 'lijst Bentes' een groot deel Roghman's kasteeltekeningen gelokaliseerd en beschreven worden. Jacobus
Schijnvoet. Schijnvoet merkte zijn werkstukken meestal met 'J.S.F.' onder de gravure; soms schreef hij in de prent: 'J. Schijnvoet fecit'. Drie prenten in de Schatkamer waren naar zijn eigen schetsen, de Ruine van het Slot te Abkoude, Het Huis te Loenersloot en de Nieuwer grondslag van het vernietigde Huis te vreeland (naast resp. pag.6, 206 en 370). Daarbij schreef hij voluit: 'J. Schynvoet ad Vivum del. et fec'. Noten |
|
inhoudsopgave |