Abraham de Haen

 

 

Inhoudsopgave
Abraham de Haen

De Haen als topografisch tekenaar

Neiging tot de tekenkunst

'Van zyne jeugd af (hoewel der Latynsche en Fransche taale kundig, en tot de Rechtsgeleerdheid opgevoed zynde,) helde zyne neiging zo krachtig over tot de Teekenkunst, dat hy, al vroeg, van den Heere Cornelis Pronk derzelver beginsels leerde, en vervolgens zich in deeze edele bezigheid dikwyls, met den zelven, naar 't leven oefende, (...)'

Dat schreef in 1751 Theodorus Crajenschot in het voorwoord van het door hem uitgegeven De herderszangen en mengeldichten van Abraham de Haen. Crajenschot kon het weten. Hij was het die op 14 september 1747 aangifte deed van het overlijden van Abraham senior1 en moet de familie dus goed gekend hebben.

Het is de vraag of Abraham De Haen Senoir er wel gelukkig mee was dat zijn enige en intelligente zoon, met een goede basisopleiding, zijn rechtstudie in de steek liet om in het veld te gaan tekenen. Tekenen was geen vak dat in tel was en bood weinig perspectief. Maar, zoals Crajenschot het kernachtig uitdrukt, helde zijn neiging krachtig tot de tekenkunst. Er was dus geen houden en Abraham junior ontwikkelde zich tot tekenaar. Maar dat is te kort gezegd. Het ziet er eerder naar uit dat Abraham junior als student een andere richting koos en zich ging verdiepen in de geschiedenis, met name in die van de heersende geslachten en de kastelen of adellijke huizen die ze bewoonden. Aan het eind van zijn leven verwoordt hij zijn gedachten over de ridderschap in een 'Catechismus van Staat' met deze woorden: ''t Zyn de ed'le Inborelingen, die sints onheugb'ren tyt hunnen adeldom ontfingen.' 2

In de aantekeningen van De Haen valt op dat hij daar veel over gelezen heeft en naar die gebouwen toe ging om ze te bekijken en te vergelijken met de gegevens en de afbeeldingen die hij er van had. Dan is het een kleine stap om zelf schetsen te gaan maken en een logisch gevolg daarvan is de behoefte les te krijgen van een professional.

Leerjaren
Al in 1722, 15 jaar oud, maakte De Haen tekeningen van het huis en de kerk te Zuilichemen het kasteel te Wijck bij Duurstede.
3 Volgens zijn eigen notities tekende hij op 1 november 1723 in het Rijnland, in Koudekerk en omgeving en in datzelfde jaar ook in de buurt van Maarssen4. Het ligt voor de hand dat hij in die tijds Smids' Schatkamer5 als een soort gids gebruikte. Iets anders was er toen ook niet.6 De grote 'Woordenboeken' 7 begonnen pas in 1725 te verschijnenen en waren voorlopig nog niet compleet. Door hun omvang waren ze ook minder geschikt om mee op reis te nemen.

Wel compleet en in een handzaam formaat verscheen in 1725 in twee delen Abraham Rademaker's Kabinet van Nederlandsche Outheden en Gezichten.8 Het bevatte maar liefst 300 afbeeldingen van kastelen, kerken en kloosters in Noord- en Zuidholland, Utrecht en het Gelders rivierengebied. Ze waren grotendeels gemaakt naar oude voorbeelden, uit de 16e en zelfs 15e eeuw. Maar er was vraag naar deze 'Gedenkstukken der Ouden', zoals Rademaker ze in zijn voorwoord noemt. Als er geen afbeeldingen waren werden ze alsnog getekend: 'Ook zyn 'er verscheydenen onder, waer van geene Tekeningen te vinden waren, naer 't leven getekent, om onze Verzameling daer mede te vergroten.' Maar dat waren er maar een paar.

Het was begin achttiende eeuw. Oudheidkundigen hielden zich bezig met het verzamelen van geschriften en afbeeldingen uit de roemrijke geschiedenis der Nederlanden. Rijke kooplieden legden verzamelingen aan en huurden tekenaars in om uit bestaand materiaal gebouwen over te tekenen of die ter plaatse te gaan schetsen, zoals ook Rademaker deed. Er werd nagetekend uit boeken en boekjes en van schilderijen, landkaarten, medaillons of waar ook maar afbeeldingen op of in stonden. Van auteursrecht had men nog niet gehoord; er werd onbekommerd gekopieerd en opnieuw overgetekend. Als het basismateriaal onduidelijk was moest de kopiist er de rest bij verzinnen. De vraag of de afbeeldingen ook de werkelijkheid van vroeger of nu weergaven werd nauwelijks gesteld.

In dit klimaat was Rademaker's Kabinet een best-seller en is het geen wonder dat al enkele jaren na de verschijning een heruitgave op de markt kwam, waaraan een uitgebreide tekst was toegevoegd.9

In de lijst van ca. 200 intekenaren van Rademaker's Kabinet uit 1725 staat de naam van Abraham de Haen, dan achttien jaar oud. Waarschijnlijk heeft hij het boek mee op reis genomen. In zijn aantekeningen in de Schatkamer noemt hij het op vier plaatsen.10 De tekeningen uit De Haen's eerste periode lijken sterk op die van Rademaker,11 die een 'beroemd tekenaar en miniatuurschilder' wordt genoemd.12 Hij gaf ook les in perspectiefleer. Van Gool zegt daarover: 'beginnende te zien, dat hem de nodige gronden der Doorzichtkunde ontbraken, liet hy [De Haen] zich in dezelve onderwyzen door den schranderen RADEMAKER.'13

Een bekend verzamelaar van munten en van kaarten en platen was Christoffel Beudeker, Amsterdams suikerbakker, koopman en psalmdichter. Hij was eigenaar van de lustplaats Zoelen. Daarover werd in 1723 door Marten Schagen een boek uitgegeven,14 waarin Claas Bruin dit zomerverblijf bezingt. Er staat een prent van Jan Goeree in naar een tekening die Rademaker van de door Beudeker aangelegde tuin gemaakt had. Ook de jonge Abraham De Haen werkt er aan mee, met een gedicht dat als titel heeft: 'Claas Bruin / dichtkundige uitbreiding / over de / Lustplaats / Zoelen.' In zeven overigens weinig zeggende verzen prijst hij 'de schrand're Bruin' die met deze letterschat ' 's Landheers kloeke geest Verheerlykt met de straalen, waarmeê alöudheid-kunde op 't luisterrrykst kan praalen.' Dichtkunst en aloudheid-kunde boeien De Haen.

Kasteleyn meent dat De Haen in het midden van de jaren twintig, evenals Rademaker, voor Beudeker tekende.15 Dat is heel goed mogelijk, want hij heeft (veel?) meer getekend dan uit zijn aantekeningen blijkt. Daarin worden bijvoorbeeld voor 1726 alleen het Huis te Warmond drie maal (Schatkamer) en Leeuwenburg in Utrecht (Naamlijst) genoemd. Van vijf gebouwen in Zuid-Holland of Utrecht deelt hij mee dat hij ze gezien heeft of dat er in dat jaar iets is voorgevallen.

Maar hoe zit het dan, bijvoorbeeld, met vier tekeningen van het Hof van Borculo uit 1726? Eén er van heeft als onderschrift 'het hoff te Borkeloo 1726', terwijl links onder in de tekening staat: 'A H. ad viv:' [A. de Haen, naar het leven]. Een tekening van een andere zijde is links onder gesigneerd 'A. de Haan'1726. Verder is er een tekening van nog een andere kant en een van het voorplein, beide zonder onderschrift. Zo te zien zijn die uit dezelfde tijd en waarschijnlijk van dezelfde maker. Tenslotte is er nog een vijfde tekening, gezien vanaf hetzelfde punt als die waar 'A. de Haan 1726' op staat. Die is welhaast zeker ook door De Haan en naar hetzelfde origineel gemaakt. Terwijl de gesigneerde tekening slordig is afgewerkt en het onderste deel achter bosschages schuil gaat, is de andere nauwkeuriger uitgewerkt. Het lijkt of ze met meer of minder fantasie naar een onduidelijk voorbeeld zijn getekend. 16

Het ligt niet voor de hand dat de dan negentienjarige De Haan in 1726 in Borculo was en daarvan niets in zijn aantekeningen vermeldde. Wellicht heeft hij, evenals Rademaker gewoon was, nagetekend van oudere afbeeldingen of door anderen geleverde schetsen. Jan de Beyer heeft zeventien jaar later twee tekeningen van het Hof te Borculo gemaakt. Het gebouw is hetzelfde, maar de verschillen zijn groot. Hier was nog niet de betrouwbare De Haen die we later kennen. Nader onderzoek naar zijn werkzaamheden in de 'Rademaker-periode' is gewenst.

Of De Haen een leerling van Rademaker was of alleen maar sterk door hem werd beïnvloed is niet duidelijk. In ieder geval heeft de samenwerking met Rademaker niet lang geduurd. Volgens Gerlach, Kasteleyn en Otten17 kwam De Haen naar alle waarschijnlijkheid in de zomer of de herfst van 1728 bij Pronk in de leer. Ze merken op dat De Haen's tekeningen uit de periode 1723-1727, hoe uiteenlopend in stijl ook, één gemeenschappelijk kenmerk hebben: het ontbreken van het bekende systeem van signeren, dateren en aanduiden van de plaats, dat zijn latere werk vertoont. Ze vervolgen: 'Tot die tijd signeerde hij meestal rechts- of linksonder in de tekening en zette hij de datering daarachter, als hij dat al deed. Een eventueel onderschrift met plaatsaanduiding was evenmin aan een vaste vorm gebonden. Vanaf 1728 echter behoorde elke variatie in deze tot het verleden. Net als Pronk tussen 1729 en 1735 plaatste De Haen vanaf 1728 - tenminste waar het tekeningen naar zijn eigen schetsen betrof- zijn signatuur steeds linksonder in de tekening. De signatuur luidde onveranderlijk: 'A. de Haen ad viv: del:'.

'De plaatsing zowel als de toevoeging van de laatste drie woorden wijzen zonder twijfel op de invloed van leermeester Pronk [hoewel die steeds 'del ad viv' schreef]. Die paar letters kenmerken de nieuwe richting in het genre, door portretschilder Pronk ingeslagen. Terwijl self-made man Rademaker, topograaf van de oude stempel, zijn bladen zelfs vaak genoeg niet signeert en nooit aangeeft of hij iets naar het leven heeft getekend dan wel naar ouder voorbeeld heeft gekopieerd (behalve door toevoeging van een dikwijls onbetrouwbaar jaartal), beschouwt Pronk het als een erezaak nauwkeurig aan te geven op wiens schets naar het leven zijn uitgewerkte tekening is'.

Abraham De Haen was dat ook gaan zien. In zijn aantekeningen in de Schatkamer tekent hij bij het huis Krooneburg, tussen Loenen en Nieuwersluis, aan: ' (...) zo verwerpen wij de afbeeldinge van Rademaker: als eene opgesmukte en naar welgevallen van de Fransen schrijver vercierde tekening. gelijk wij ook doen die van 't huis te Lijnden, dat nooit ten minste zo lang de tekenkunde hier te lande omtrent diergelijk voorwerpen zal opgehouden heeft, van zulk een door ons in den jaare 1725, naar 't leven gedaan het onderscheid niet alleen klaar aanwijzen, maar de gaave muuren van dit praalgebouw t gezicht overtuygen van nooit herbouwing onder gaan te hebben.' Hier is ineens een volkomen andere benadering. Niet meer hoe het vroeger was, maar hoe het nu is. Niet meer op gezag van anderen aannemen, maar zelf gaan kijken. Niet meer mooie plaatjes maken, maar de werkelijkheid nauwkeurig weergeven.

De ontwikkeling die De Haen heeft doorgemaakt blijkt ook de aantekeningen waarin hij vermeldt dat hij gebouwen die hij in zijn beginjaren tekende later nauwkeuriger heeft overgetekend, zoals:
  • 'Stoop. ook wel Stoopenburg. heb ik in t jaar 1723. gezien en uitgeteekent op den 1s: November.' Later voegt hij toe: '(...) maer op den 25 Mey 1730. naeukeuriger door mij uitgetekend.
  • 'Boekenburg: zie onze afbeeldingen 1724 daar af gemaakt. Men noemt ook wel Boekhorstenburg. in den jaer 1734. heb ik dit huis naeukeuriger bezien en afgetekend;'
  • Boekhorst bij Noortwykerhout, In de marge: '1724 door my 2 sins afge-beeld.' Op tekstblad 36: 'In den jaere 1734. tekende ik Boekhorst werderom tweemael zeer naeu keurig af;'
  • 'Does is door mij en C:P: op den 25 Mey 1730, tweemael uitgetekend, gelijk ik eenige / jaeren te voren nog al eenige malen maar niet naer genoegen had gedeaen.'

Samenwerking Pronk en De Haen.
Hoe Pronk(1691-1759) en De Haen (1707-1748) elkaar hebben leren kennen is niet duidelijk,
18 maar de in verband met Soelen genoemde namen geven een aanwijzing. Zo was Claas Bruin een goede bekende van vader en zoon Schoemaker19, maar ook van Ludolf Smids en van Christoffel Beudeker, voor wie hij De Lustplaats Soelen dichtte, waarvoor Rademaker een tekening en De Haen een gedicht leverde. Een belangrijk gegeven is ook dat veel van de genoemden, zoals Marten Schagen, Claas Bruin, Andries Schoemaker en de familie Pronk, doopsgezind waren en daardoor, hoewel van verschillende richtingen, elkaar kenden.

Uit de opmerking van Crajenschot dat De Haen 'al vroeg, van den Heere Cornelis Pronk derzelver beginsels leerde' zou men af kunnen leiden dat ze vóór 1728 en misschien al rond 1723 kennis gemaakt hebben. De zestien jaar oudere Pronk was toen een gezeten burger die als portretschilder goed zijn brood verdiende en de De Haen een begaafde jongeling die kastelen tekende, dichtte en misschien nog rechtenstudent was. Er is wel verondersteld dat Pronk door De Haen belangstelling voor het topografisch tekenen heeft gekregen20. Maar als dat zo is zal het zeker enige tijd geduurd hebben voor Pronk als ambulant tekenaar ging werken. Tekenen was toen niet in aanzien; men deed het om een schets te maken voor een schilderij, maar zelfstandig beoefend behoorde het niet tot de Kunst. Maar juist met zijn topografische tekeningen heeft Pronk naam gemaakt en het heeft hem ook geen windeieren gelegd. Verzamelaars, boekverkopers en uitgevers werden zijn goed betalende afnemers, terwijl hij ook als portretschilder werkzaam bleef.

Ook uit de aantekeningen van De Haen in De Schatkamer blijkt niet wanneer de samenwerking begonnen is. Wel schrijft hij soms 'ons' of 'onze', zoals bij Boekenburg: 'onze afbeeldingen 1724 daar af gemaakt' en Kroonenburg aan de Vecht: 'door ons in de jaare 1725 naar 't leven gedaan', maar dat hoeft niet te betekenen dat hij daarmee zich zelf en Pronk bedoelde.21

De eerste keer dat duidelijk blijkt dat ze samen op reis waren is in 1729 bij Drakenburg, waar De Haen aantekent:

    'Ik heb het zelve in Juny 1729 tweemaal. benevens mijn waarden vriend C.P. uitgetekend'
Soortgelijke mededelingen vinden we in 1730 vaker:
    'Loenersloot: bezag ik met veel vermaak, neffens mijnen waerden vriend C:P: op den 16 april 1730;'
    'Oud-Teilingen: op den 21 Mey 1730. heb ik nevens C.P. dit slot van agteren uitgetekend;'
    'Does: is door mij en C:P: op den 25 Mey 1730, tweemael uitgetekend;'
    'Dit huis ten Cijs, hebben Cp. en ik in den Jaere 1730, uitgetekend.'
Toch kenden ze elkaar al eerder, want in 1728 dicht De Haen onder een door Pronk gemaakt portret:
    'Dank dan t Penceel van Pronk, dat 's digters weezen toont, // En door zyn eedle Kunst Apolloos Lauw'ren Kroont.'. 22

Het is moeilijk om uit de vele soms tegenstrijdige gegevens concrete feiten te halen. Aantekeningen van De Haen, die van de twee degene was die notities maakte, zijn bewaard gebleven in zijn exemplaar van de Schatkamer en in zijn Naamlijsten. Daarin geeft hij aan in welk jaar wie van hen welk gebouw tekende. Helaas noemt hij lang niet alle tekeningen en er komen ook onduidelijkheden of verschrijvingen in voor. Onderstaande cijfers geven daarom niet meer dan een indicatie.

Getekende objecten, door De Haen genoemd in Schatkamer en Naamlijst

 
De Haen
Pronk
 
Schatkamer
Naamlijst
Totaal
Schatkamer
Naamlijst
Totaal
1723
3a
2b
5
1724
5c
5
1d
1
1725
19
10
29
2e
2
1726
1
1
2
1727
16
1
17
1728
7
7
6
1
7
1729
11
21
32
3
5
8
1730
10
4
14
7
16
23
1731
2
1
3
8
7
15
1732
30
30
22
22
1733
1
1
1
1
1734
4
1
5
1
1
1735
2
2
1740
1
1
--
3
1
4
7
2
9

Totaal
83
72
155
36
55
91

a Poelgeest (Koudekerk/Rijn) 2x, Stoop (of Stopenburg, Hazerswoude), Zwieten (Zoeterwoude)
b Boelestein (Maarssen), Oudaen, (Breukelen)
c Boekenburg (Voorhout) ?x, Boekhorst (Noordwijkerhout) 2x, Kalslage (Hof van Alsen, Leiden) 2x, Rolland of Ramp (bij Haarlem), Rijsenburg (Odijk) 2x.
d Vest een adellijk huis tussen Deventer en Bathmen, door C.P. in den jaere 1724 uitgetekend
e Rampenbosch (Kennemerland, Bergen)1x, Oud Teilingen of Lokhorst (bij Warmond) 2x

Wat Pronk betreft valt op dat er uit 1724 en 1725 enkele tekeningen voorkomen en daarna twee jaar niet meer. Bij Vest in Salland kunnen we aannemen dat het jaartal 1724 fout is; Pronk tekende toen nog geen kastelen, zeker niet in Overijssel. Waarschijnlijk moet het 1727 zijn, toen hij wel in de omgeving van Deventer tekende. De twee tekeningen uit 1725 hebben we ergens anders niet gevonden, maar mogelijk tekende Pronk toen al wel, want ook elders worden tekeningen van hem uit dat jaar genoemd,23 hoewel de gegevens niet al te betrouwbaar lijken. Dan volgen 1726 en 1727 waaruit De Haen geen tekeningen van Pronk noemt. Toch komen in Het Verheerlijkt Nederland24 maar liefst 68 prenten van Noord-Holland naar Pronk voor. Nu moet dat jaartal waarschijnlijk 1727 zijn25, maar het is duidelijk dat Pronk in elk geval in 1727 volop topografische tekeningen maakte en De Haen daar niet bij betrokken was.

De conclusie uit dit alles is dat Pronk en De Haen vóór 1729 elkaar wél kenden, maar dat van een nauwe samenwerking tussen hen nog geen sprake was. In dat jaar reizen ze voor het eerst samen door Noord-Holland. Hun opdrachtgever en medereiziger was Andries Schoemaker (1660-1736), lakenkoopman en amateur-historicus, toen 69 jaar oud. Andere reizen met Schoemaker volgden, zoals in mei-juni 1730 door Utrecht en Zuid-Holland. Pronk maakte in juni 1731 met Schoemaker een tekenreis door Gelderland naar Kleefsland. Hij was daar in 1721 ook al met vrienden geweest, maar tekende toen niet.26 De Haen ging er een maand later, in juli, alleen naar toe27. Blijkbaar in opdracht van Schoemaker, om te tekenen wat op diens reis met Pronk overgeslagen was. In 1732 volgde een gezamenlijke reis met Schoemaker en anderen door Gelderland, Overijssel en Drente.28 Schoemaker was toen 71 jaar; in het reisgezelschap bevond zich verder zijn huishoudster Geesje Arends. Vaak waren Pronk en De Haen ook alleen op pad of ging Pronk alleen met Schoemaker. De Haen's tekenstijl was inmiddels die van Pronk zo dicht genaderd, dat hun werk op het eerste gezicht moeilijk te onderscheiden is.

Hoe de formele verhouding tussen Pronk en De Haen ook geweest moge zijn, zeker is dat er sprake was van een diepgaande vriendschap. Verschillende gedichten die De Haen bij diverse gelegenheden geschreven heeft getuigen er van. Zoals een lang verjaardagsvers van 10 december 172929:

'... Wat wensch ik dan mij Boezemvriend,
Die al wat wenschlyk is verdient,
Zo deugd zich laat beloonen;
Die hebben zoude al wat hy dacht,
Kon ik, door daden hem de kracht
Van myne vriendschap toonen? ...'

Hoe hij Pronk als mens en kunstenaar waardeert blijkt uit een gedicht op de door Pronk getekende gezichten van het kasteel van Buuren, waarin de volgende regels:30

'Zyn vriendschap weigert lof, schoon hy de kunstpalm strykt;
Maar 'k hoop zyn glorie in myn dichten te doen leeven,
Vermits hy in myn hart al lang met lauwren prykt.'

Op 1 mei 1734 ging Pronk voor de Oost Indische Compagnie werken31, maar de vriendschap met De Haen bleef bestaan. In 1735, als Pronk de dag tevoren naar Alkmaar is vertrokken, stuurt De Haen hem een brief in dichtvorm32 die als volgt begint:

'Aan den Heere Cornelis Pronk
Dewyl gy zekerlyk begeerig zyt te hooren
Hoe 't met myn' toestand zy, sints gy vertrokken zyt:
Zo dient tot naricht, dat ik, beter dan te vooren,
van 't zorglyk toeval blyf, door 's Hemels gunst, bevryd;
Maar echter met gevoel der pyne in myne leden:
Doch zo niet, of ik kan, gelyk gy hier aan ziet,
Den geest vervrolyken met ligte bezigheden,
Waardoor ik waarlyk veel verkwikkinge geniet.
Wat is een mensch! hoe ras vergaan hem lust en krachten!
Wat word het uurwerk van zyn leven ligt ontsteld!
Wier op zyn sterkte steunt, is zwak, naar myn gedachten.
Wy zyn zo duurzaam als de bloemen op het veld.'

De Haen is ziek en kan slechts lichte bezigheden verrichten. Misschien is dat de reden waarom hij in die tijd niet veel tekende. Een baan als die van Pronk zou hem ook niet liggen, getuige de volgende regels uit dezelfde brief: 'My is (Gods gunst zy dank!) een afkeer aangebooren, (Gy weet het, Hartevriend,) van slaafsche zucht tot goud.'

Pronk schreef niet veel; er is althans niets van bewaard gebleven. Zijn vriendschap met De Haen komt daardoor minder tot uiting. Maar hoe hij over De Haen als tekenaar dacht blijkt bij Van Gool, die schrijft dat hij 'door zyn kloek en vaerdig vernuft, zynen Meester niet alleen achterhaelt heeft, maer van zommige Liefhebbers geoordeelt word in 't Kunstperk voorby te hebben gedraeft: gelyk my PRONK zelf verhaelt heeft'.33 Het is wellicht typerend voor Pronk dat hij aan Van Gool vertelt hoe anderen over het werk van zijn leerling oordelen.

Van de combinatie Pronk-De Haen was de laatste degene die de aantekeningen maakte. Verder hielden ze er een gezamenlijk archief op na en gebruikten ze elkaars schetsen. Vanaf 1729 vermeldt De Haen in zijn Naamlyijsten dat een tekening 'in onze verzamelingen te vinden' is, of 'in ons tekenkabinet', dat blijkbaar per regio ingedeeld was.34

Andries Schoemaker.
Bij de samenwerking tussen De Haen en Pronk was ook de veel oudere Amsterdamse lakenkoper Andries Schoemaker35 betrokken. Hij was amateurhistoricus en mee door zijn aimabele karakter een geziene persoonlijkheid in de kring van oudheidkundigen, tekenaars, dichters en schrijvers in Amsterdam. Aanvankelijk hield hij zich bezig met het verzamelen en beschrijven van penningen. Omstreeks 1725, toen hij 65 jaar was, begon hij met het verzamelen van gegevens en afbeeldingen en het beschrijven en tekenen van steden, dorpen, adellijke en andere gebouwen etc. Het is onvoorstelbaar wat hij in de tien jaren die hem toen nog restten geproduceerd heeft.36

Schoemaker maakte bij de beschrijvingen in zijn manuscripten ook tekeningen. Hij deed dat in een onbeholpen stijl en met waterverf ingekleurd, want hij had naar eigen zeggen 'nooit tekenen geleert'. Omdat hij zijn eigen tekeningen niet goed genoeg vond, liet hij ze aanvankelijk door Jacobus Stellingwerf overtekenen. Toen die in 1727 overleed heeft diens weduwe Antonia Houbraken nog een aantal tekeningen gemaakt. Dat hield op toen Schoemaker omstreeks 1727 met Cornelis Pronk en diens leerling Abraham de Haen ging samenwerken. Deze hebben echter nauwelijks in Schoemaker's manuscripten getekend. Dat deed hij zelf, waarbij hij vaak de tekeningen van Pronk en De Haen als voorbeeld gebruikte, maar ook veel naar eigen schetsen of oudere afbeeldingen tekende.

Pronk en De Haen hebben dus beide in opdracht van Schoemaker gewerkt. Waarschijnlijk was daarbij meer sprake van losse opdrachten dan van een min of meer vast dienstverband. Er zijn enkele gezamenlijke reizen bekend, waaronder die in de zomer van 1732 door Gelderland naar Drente en Overijssel. Maar dat schijnt de laatste grote opdracht geweest te zijn. Wel bleef Schoemaker in zijn laatste jaren zo nu en dan van de diensten van Pronk of De Haen gebruik maken, ook toen Pronk voor de OIC werkte. Zo stuurde hij nog in 1735 een man uit 'om voor hem sommige zaken landwaarts uit te teekenen, aan wien hij een rijksdaalder daags loon gaf'.37

Schoemaker heeft het in zijn manuscripten over 'den deftigen tekenmeester Cornelis Pronk' of een soortgelijke uitdrukking. De Haen wordt minder vaak genoemd en staat als 'liefhebber der tekenkonst' blijkbaar minder in aanzien. Dat geeft de indruk dat er tussen Pronk en De Haen, althans in hun relatie tot Schoemaker, een soort meester - gezel verhouding bleef bestaan. Anderzijds is De Haen degene die tijdens de reizen aantekeningen maakt en, evenals Schoemaker, zeer geïnteresseerd is in de oudheidkunde. Ze wisselen gegevens uit. Schoemaker neemt in zijn handschriften vaak over wat De Haen hem verteld heeft en in een van de banden West-Vrieslandt komt zelfs een heel blad in het handschrift van De Haen voor38. Omgekeerd vinden we in De Naamlijst van De Haen vier bladen die door Schoemaker zijn geschreven39.

In de beschrijving bij Does lezen we dat Pronk en De Haen samen hetzelfde project tekenden. Dat kwam vaak voor en dikwijls deed ook Schoemaker mee. Volgens Kasteleyn deed Schoemaker het uit historische belangstelling, Pronk allereerst uit hoofde van zijn professie en De Haen waarschijnlijk op grond van beide overwegingen.40 Pronk en De Haen blijken niet altijd dezelfde aandacht voor de verschillende topografische objecten te hebben. Zo tekent Schoemaker bij Azoelen aan dat het tegenwoordig niet meer is dan een ruig bewassen hoge heuvel, 'naar 't leven getekent door den konstbeminnaar Abraham de Haan de jonge'. Pronk had hier blijkbaar geen belangstelling voor, maar tekent wel moderne buitenplaatsen, waar De Haen weer niet bij is. In dit verband is een aantekening van De Haen in de Schatkamer (t.o. p 377) uit 1728 interessant: 'Het tegenwoordige Hof te Wateringe is een nieuwe Lustplaats met een ouderwets gebouw ... ik heb het niet uijtgeteekend omdat het geen regt van heerlijkheid voerd.' Zijn lijst van tekeningen doorkijkend, valt het ook op dat hij, met name in zijn eerste jaren, vooral kastelen, c.q. adellijke huizen tekent. Dorpen en kerken vindt men meer bij Pronk. In de Naamlijst lijkt het dat vooral Pronk de herenhuizen of landhuizen tekende, hoewel er ook enkele op naam van De Haen staan.

De Haen of zijn familie kende de familie Schoemaker al in 1726, want in dat jaar schreef hij een gedicht ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van Andries' dochter Johanna, gehuwd met Willem Blaauw.41 Veel informatie is er niet uit te halen, maar het blijkt dat De Haen zowel het zilveren bruidspaar als Andries Schoemaker kent:

'Zo zal Heer WILLEMS EN JOHANNAS roem herleeven
In Zoon, in Dogter, en kinds-kinderen en neeven.
'k Zie hoe Bruids-Vader zig op deezen wensch verheugt,
En als bekleed wort met een nieuw-gebooren vreugt.'

Hoezeer er sprake is van een nauwe samenwerking blijkt uit het feit dat De Haen een gedicht schreef in Schoemaker's manuscript: 'Korte Beschryvinge van Het Leven en Daden Der Bisschoppen van Utrecht En Graaven van Holland'.42
'(...) 't Is lang genoeg gezocht, getwyfeld en geschreeven, / Ziet hier een' Leidsman, die zyn heirbaan nimmer mist; / Die, in 't gelei van brief en zeeglen nooit vergist, / De waarheid krachtig staaft, en glasryk doet herleeven.
Hier leert gy regt het recht van myter en van zwaard, / Van Bisschop en van Graaf, elk eensgezind van aart, / Om 't zyn' te houden, en door 's anders goed te sterken.'

Het overlijden van Andries Schoemaker beweegt De Haen tot een lang lijkdicht43, dat begint met:
'Dat droevig uur, wäaraan ik steeds in vreeze dacht, / Dat allerüiterste uur van uwe levensdagen, / Genaakt, maar ach! Te vroeg ! hoewel voorlang verwacht; / 't Verrast ons, schoon wy reeds dien wreeden slag voorzagen.
De Vriendschap, die gy my vergund hebt, eischt my af / Dat ik haar zoetheid by uwe uytvaert weêr herdenke,
Wat lykcipressen met myn traanen storte op 't graf, / En aan uw' waarden geest dit needrig offer schenke.'

Even verder:
'En ach! die stormbui treft alleen de Maagschap niet: / Al wie de zoetheid van 's Mans vriendschap mogt bevinden, / Moet siddren, als hy hem ten grave storten ziet, / Die slechts geen Vriend was, maar een Vader zyner Vrinden.'
Schoemaker's activiteiten op historisch-topografisch gebied worden in de volgende strofen gememoreerd:
'De Weetlust hoefde geen gevaaren te ondergaan, / Om uit nieuwsgierigheid ons Neêrland door te reizen; / Zy vond zich beter op 's Mans Kunstvertrek voldaan, / En zag 'er duizenden van Stad- en Landpaleizen.
De Teekenkunde bood de Aêlöudheid daar de hand, / En maalde steden af, Abdyen en kasteelen, / Die, schoon het lot des tyds hunn' opstal wierp in 't zand. / In welstand blyven op het veld van haar tafreelen'.
44

Het Verheerlijkt Nederland.
In 1729 gaf de Amsterdamse uitgever Isaak Tirion het eerste deel van Hedendaagse Hisorie of Tegenwoordige staat van alle volken uit.
45 Er staan kaarten en enkele topografische tekeningen in. In deel XIII, Gelderland, 1741, staan drie prenten naar tekeningen van De Haen, volgens de vermelding daterend uit resp. 1732, 1736 en 1739.

Vanaf 1745 verschijnt bij dezelfde uitgever de aanvullende serie Het Verheerlijkt Nederland of Kabinet van hedendaagsche gezichten, met etsen naar Corn. Pronk, Abr. de Haen en Pronk's latere leerling Jan de Beijer46. Ze zijn vrijwel allemaal gegraveerd door Hendrik Spilman, die een leerling van De Haen was. Tirion deed het anders dan Rademaker, zoals uit het tweede deel van de titel blijkt. In het Voorbericht van de drukker schrijft hij: 'Wy dan ... hebben in onze verscheidene Reizen, welke wy ter naspooringe van deze en gene byzonderheden, door ons Vaderland en omgelegene gewesten, nu en dan genoodzaakt zyn te doen, gelegenheid gehad, om veelen der fraaiste gezichten, door de Kunstenaaren, welke ons ten dien einde vergezelden, te doen aftekenen ... doch behalven deezen, hebben wy ons ook bediend van de zodanigen, welke onze Kunstenaars ... eer wy met hen dit werk aanvingen, uit eigen liefhebberye naauwkeurig, en met alle getrouwheid eigenhandig naar 't leeven afgetekend hadden.'

Van de maar liefst 756 afbeeldingen zijn er 79 naar De Haen. Daarvan zijn er 32 van vóór 1733, dus uit het tijdperk Schoemaker of daarvoor. Uit de jaren 1738-1740 zijn er 39, waarvan 26 uit 1739, verdeeld over Noord- en Zuid- Holland, Noord-Brabant en Zeeland. Bij Pronk valt op dat de meeste van de 257 afbeeldingen naar zijn hand van vóór 1733 òf uit de veertiger jaren stammen. Dat roept de vraag op of De Haen in 1738-1740 al voor Tirion tekende en Pronk dat later en op grotere schaal voorzette. Zekerheid daarover is er niet.

Tekenreizen.
Schoemaker doet in zijn manuscripten van tijd tot tijd mededeling over het tijdstip waarop hij ergens was, wat voor weer het was en wat hij er beleefde. In De Haen's aantekeningen ontbreken zulke bijkomstigheden. Het is al heel wat als hij bij Aldengaerde, bij Dwingelo in Drente, vermeldt dat hij het onder een stormvlaag van hagel en wind heeft uitgetekend.

De reizen werden meestal in het voorjaar of de zomer gehouden en 's winters werden dan de gemaakte schetsen uitgewerkt. De Haen vermeldde op het laatste schutblad van een schetsboekje wat hij op reis aan kleding meenam: een half hemd, een paar lubben [losse geplooide boorden van een mouw], een stropje [soort das], een witte neusdoek, twee bonte neusdoeken en twee paar onderkousen.47

Ook over zijn manier van reizen vinden we in De Haen's aantekeningen niets. Uit Schoemaker's geschriften kunnen we daar wel iets over afleiden. Het ligt voor de hand dat De Haen als hij alleen ging, of bijv. met Pronk of Abraham Meiling, de kortere afstanden liep en op de langere van trekschuit of wagen [dilligence] gebruik maakte. Als de mogelijkheid zich voordeed reed hij met iemand mee. Wanneer de groep groter was, of als Schoemaker er bij was, werd ook wel een huurrijtuig gebruikt. De reis naar de oostelijke provincies in 1732 ging per 'wagen', een vierwielige karos, getrokken door twee paarden. Een derde paard ging mee als reserve. Dat kon voor allerlei doeleinden ingezet worden en werd ook gebruikt als rijdier om vooruit te rijden om dingen te regelen of om van de route afgelegen objecten te tekenen.48

De datum-aanduidingen op de bewaard gebleven schetsen, tekeningen of prenten kunnen ons een indruk geven van de reizen die De Haen jaarlijks ondernam. Van 15 - 20 % van de afbeeldingen is een volledige datum bekend, van 20 - 25 % zelfs geen jaartal. Bovendien moeten de gegeven datums voorzichtig gehanteerd worden: er komen vergissingen en later gemaakte fouten in voor en het is niet altijd duidelijk of de datum van schetsen of die van de uitwerking bedoeld wordt49. Daarbij komt dat het door de vaak nauwe samenwerking van De Haen met Abraham Meiling, Cornelis Pronk en Hendrik Spilman soms niet mogelijk is om uit te maken wie wat getekend heeft. Het is misschien mogelijk om op basis van de beschikbare gegevens tot een redelijke reconstructie van De Haen's reizen te komen, maar dat zal nog veel onderzoek vragen. Hier volgen slechts enkele voorlopige aantekeningen.50

Tot 1725 zijn er te weinig tekeningen om van reizen te kunnen spreken. In dat jaar worden Utrecht en Zuid-Holland bezocht, waarbij slechts een keer de maand genoemd wordt: juni. Van 1726 zijn er enkele tekeningen bekend van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland, waarbij de maanden juli en augustus en één keer een datum: 31 augustus.
1727 geeft meer houvast; er wordt dan vooral in Noord-Holland getekend, op 23 en 24 en op 31 augustus. In augustus 1728 is met name Zuid-Holland aan de beurt. 1729 was een vruchtbaar jaar. Er is in West-Friesland en in de omgeving van Den Haag getekend en in juni/juli is, waarschijnlijk via Utrecht en Gelderland, een reis naar Overijssel gemaakt. Van 7 tot 11 augustus werd door Brabant gereisd. In 1730 waren vooral Zuid-Holland en enkele plaatsen in Utrecht het reisdoel. Het meest vruchtbare jaar was volgens onze gegevens 1731, waarvan meer dan 130 tekeningen bekend zijn. In juli van dat jaar viel de al genoemde reis naar Gelderland en het gebied van Kleef maar is ook, waarschijnlijk daaraan voorafgaand, in Noord- en vooral in Zuid-Holland getekend.

Blijkens een schetsboekje in het Rijksprentenkabinet51 was De Haen op 10 juni 1732 opnieuw in het gebied van Kleef. De heenreis ging via 't Gooi, met acht schetsen van Weesp tot Loosdrecht. In de omgeving van Kleef werden zes schetsen gemaakt en op de terugreis nog twee in de Betuwe (Tiel en Avezaet bij Buren). Mogelijk heeft Schoemaker de tekeningen uit het gebied van Kleef gebruikt in het tweede deel van zijn ms. Beschrijving van het Graafschap en Hertogdom Cleef, maar dat is niet gevonden.

Vanaf 28 juni volgt in hetzelfde schetsboekje de al genoemde 'grote' reis met Schoemaker en Pronk door Gelderland, Overijssel, Friesland en Drente. Het laatste deel daarvan, dat weer door Gelderland gaat, is helaas niet te reconstrueren. De Haen schrijft in zijn Naamlijst niet over Gelderland en de andere belangrijke bron, Schoemaker's Beschrijving van Gelderland is in 1943 in Arnhem tijdens de oorlogshandelingen verloren gegaan.52

Afgaande op zijn eigen aantekeningen lijkt De Haen na 1732 geen grote reizen meer gemaakt te hebben. Maar hij noemt in zijn notities niet alle tekeningen van hemzelf, Pronk en Meiling en beperkt zich geografisch tot het gebied dat de Schatkamer bestrijkt (Noord- en Zuidholland, Utrecht en het Gelders rivierengebied) en in zijn Naamlijst tot Utrecht, Overijssel en Drente. Hij heeft echter (waarschijnlijk nog veel) meer getekend. Gevers en Mensema53 noemen tekeningen uit Friesland, met name rond Franeker, en het Groningse Noordwolde, uit 1734, zodat De Haen daar in dat jaar geweest moet zijn. Blijkens de reproducties van zijn tekeningen in het Verheerlijkt Nederland tekent hij daarna vooral in Zuid-Holland, met een uitschieter in 1739, waarin hij ook Noord-Holland en Noord-Brabant bezoekt. Ongetwijfeld zullen er in andere archieven en in de manuscripten van Andries Schoemaker54 nog heel wat gegevens te vinden zijn die het beeld kunnen completeren. Wie neemt die uitdaging aan?

Verder onderzoek gewenst.
Hoewel over zowel Cornelis Pronk als Abraham de Haen reeds veel is geschreven, zou het gewenst zijn als een samenvattende studie zou verschijnen, zoals dat met hun voorganger Rochman als met Pronk's leerling De Beijer het geval is.
55 Het zal een veelomvattend karwei worden, omdat hun oeuvre wellicht deels verloren is gegaan en anderzijds zeer verspreid bewaard wordt. Een ander probleem is dat hun topografisch werk zo sterk verweven is dat tot voor kort het werk van De Haen veelal aan Pronk toegeschreven werd, en omgekeerd. Leonard Kasteleyn heeft in 1996 aan de hand van zes schetsboekjes in het Rijksprentenkabinet geconcludeerd dat de oorspronkelijke toeschrijvingen niet kloppen.56 Van de vier schetsboekjes die tot dan aan Pronk werden toegeschreven schreef hij er één aan Abraham Meiling en drie aan De Haen toe. Een boekje waarvan men eerst dacht dat het van Spilman was, en sinds 1973 van De Haen en/of Pronk, bleek van De Haen te zijn. Slechts één schetsboekje, oorspronkelijk aan De Haen toegeschreven, bevatte schetsen van Pronk.

Ook over vader en zoon Schoemaker zijn meerdere detailstudies verschenen. Bij de reproductie door MMF op microfilm van de naar provincie ingedeelde 'Atlassen' is ook een lijst van de daarin behandelde objecten gevoegd. Een complete lijst van de gevonden manuscripten en een nadere studie over verschillende daarvan ontbreekt echter. Schrijver dezes heeft nog een en ander in bewerking en hoopt dat eerlang te publiceren. Overigens zal het, zowel door de omvang als het moeilijke schrift, nauwelijks mogelijk zijn om het complete werk van Schoemaker door te lezen.

Een verdere reconstructie van de, al dan niet samen, gemaakte, reizen zou ook interessant zijn. Van enkele reizen is een min of meer volledig dagverslag beschikbaar, zoals van Pronk's reizen naar Kleef in 1721
57 en 173158 en van de reis van Schoemaker met Pronk en De Haen in 1732.59 Otten, die een studie maakte van Schoemaker's reizen door Noord-Holland,60 moest voor 1726, waarin meer dan honderd tekeningen gemaakt werden, concluderen dat het onmogelijk bleek precies te reconstrueren in welke volgorde en langs welke wegen en trekvaarten gereisd werd. Niettemin moet het mogelijk zijn ook van andere reizen ongeveer de route vast te stellen.

Noten
1 Meegedeeld in L. Kooijmans e.a. (red.), Pronk met Pen en Penseel, p. 167, noot 16, GAA, arch. 5005, middel op begraven, dl.96 (aangifte); arch.5001, DTB, dl. 1239, f.105v (begrafenis).
2 A. de Haen, Dichtkundige Lauwerbladen (...), dl. I, 1747, 26-33
3 In de topografische atlas van het Historisch Museum Arnhem komen de volgende inventarisnummers voor.
06789 'De kerk van Zuilichem' toegeschr. H P Schouten naar A. de Haen (niet in de kaartenbak)
09964 'Het Huis te Zuilichem', tekening A. de Haen jr. 1722
09965 'De kerk van Zuilichem', tekening van A. de Haen jr. 1722
11407 'De voorburg van het huis te Zuylichem' litho N. van der Waals naar A. de Haen.
De tekening van de laatste prent bevindt zich waarschijnlijk in de collectie Bodel Nijenhuis: 'Hoektoren van de voorburcht van het huis Zuylichem', A. de Haen, 1722. In deze collectie komt ook het kasteel te Wijk bij Duurstede, 1722, voor.
4 In zijn aantekeningen in de Schatkamer noemt hij bij de huizen Poelgeest (2x) en Stoop de datum 1 November 1723, bij het huis te Zwieten alleen het jaartal. In de Naamlijst noteert in 1723 het Huis Boelestein in Maarssen en Oudaen in Breukelen; in de collectie Bodel Nijenhuis komen voor de Ruïne van de abdij te Egmond en het huis Leeuwenhorst te Noordwijk.
5 Lud. Smids, Schatkamer Der Nederlansche Oudheden, of Woordenboek behelzende Nederlands Steden en Dorpen, Kastelen, Sloten en Heeren Huysen, [etc] versierd met LX Verbeeldingen, van soo gehele als vervallene Heeren Huysen, merendeels geteekend door Roeland Rochman, Amsterdam 1711.
6 Het door Smids van aantekeningen voorziene reisverslag in dichtvorm van Claas Bruin, Kleefsche en Zuidholandsche Arkadia, 1716, wordt door De Haen niet genoemd en is als reisgids ook minder geschikt.
7 Toneel der Verenigde Nederlanden, begonnen door Francois Halma, 2 delen, 1725; Groot algemeen historisch, geographisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek door David van Hoogstratenen en Jan Lodewyk Schuer, vervolgd door anderen, 7 dln 1725-1733; Het algemeen historisch, geographisch en genealogisch woordenboek door A.G. Luiscius, 8 dln tussen 1724 en 1737; Kerkelijke historie en outheden der Zeven Vereenigde Provincien, auteur Hugo F. van Heussen, 6 delen 1725-1726.
8 Abraham Rademaker, Kabinet van Nederlandsche Outheden en Gezichten, vervat in 300 konstplaten, 2 delen, 1725. De bladmaat van het boek is ca. 155 x 200 mm., de etsjes zijn 68 x 107 mm. Er staat een korte tekst in het Nederlands, Frans en Engels onder.
9 Mattheus Brouërius van Nidek en Isaac le Long, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden En in 300 verscheide printtaferelen vertoont door Abraham Rademaker, in 6 delen à 50 platen, 1727-1733.
10 Krooneburg aan de Vecht, Liesveld, Maarssen en Vredestein.
11 Zie Leonard Kasteleyn, Nederland in het licht, 1998, 10-11.
12 Brouërius van Nidek en Isaäc le Long, voorwoord in Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden, 1727.
13 Joh. van Gool, De nieuwe schouburg der Nederlantsche dichters en dichteressen (...), 1750-51, II, 201
14 De lustplaats Soelen, in dichtmaat uitgebreid door Claas Bruin; Met historische aantekeningen, aanmerkingen en printverbeeldingen. Het gedicht van Bruin omvat 160 pag.; de titelpagina's en het voorwoord etc. 22 pag. en de bladwyzer 16 pag.
15 L. Kasteleyn, 'Abraham Rademaker en Abraham de Haen' in Pronk met Pen en Penseel, 76-78.
16 Historisch Museum Arnhem. (G.M.9166)
'A. de Haen Het Hof te Borculo 1726' , tekening met pen en penseel, grijs gewassen, gesigneerd A H ad viv:
Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag: (Top 567, 707, 561)
'A. de Haen 't Hof Borkelo op zij' Gewassen pentekening in sepia, 150 x 240 mm. Geen onderschrift of jaartal, maar waarschijnlijk gelijk met de vorige gemaakt.
'A. de Haen, 1726' Gewassen pentekening in O.I. inkt, 150 x 240 mm. Naam en jaartal staan op de tekening. Er is van dezelfde schets een tweede gewassen pentekening zonder naam of jaartal.
Part. verzameling; in Jaarboek Achterhoek en Liemers 1983, nr. 6, 39
en Voorhof v: Borkelo', C. Pronk en/of A. de Haen. Ten onrechte toegeschreven aan A. Rademaker. De tekening doet denken aan Pronk, met name door de figuren, maar de titel is geschreven door De Haen.
17 Pronk met Pen en Penseel, 156.
18 Bert Gerlagh doet een aantal suggesties in Pronk met Pen en Penseel, 49 v.e.
19 Claas Bruin en Andries Schoemaker hadden in 1713 en 1714 en in 1725 samen een reis gemaakt, waarvan Bruin's Kleefsche en Zuid-Hollandsche Arkadia uit 1716 en Noordhollandsche Arkadia uit 1732 het resultaat waren. In de laatste heeft Gerrit Schoemaker geschiedkundige aantekeningen gemaakt.
20 O.a. door Gerlach, Pronk met Pen en Penseel, 49
21 Ook bij Suik [Zuidwijk] is geen aanleiding om uit de mededeling 'door mij, en ook door C.P. meermaals uitgetekend' te concluderen dat ze er samen waren. Temeer omdat geen jaartal genoemd wordt.
22 In: Hoorns Buiten-singel, in rym beschreven door R. Westerop; met kopere platen versiert, 1728 De platen waren van Jan Goeree naar tekeningen van Cornelis Pronk en het lofdicht staat onder een door Pronk gemaakt portret van Westerop.
23 In de Schouwburg der Nederlandsche en onderhorige landschappen, veilingcatalogus van 26 maart 1759, komen voor:
't Gasthuis te Wyk te Duurstede getekent door C. Pronk 1718, p.232;
De Veldpoort te dito 1718 getekent door C. Pronk, p.233;
de Markt en 't Stadhuis ('s Hertogenbosch) 1723 in prent na C. Pronk, p.81;
Ruïne van 't afgebr. Klooster te Aelbergen, 1724 met coul. get. door C. Pronk, p.73;
't huis Rynoort, 1724, getekent door C. Pronk, p.129 (zelfde jaar ook De Haen; niet in aant.);
't Zelve (Slot Assumburg)1725, Capitaal getekend door C. Pronk, p.143 (zelfde jaar De Haen, aant. Schatkamer);
de Kerk te dito (Purmerendt), 1725, getekent door dito (C. Pronk), p.162 (De Haen in Schatkamer 5 x Purmerend);
de Amsterdamsch Poort te dito, 1725, getekent door dito, p.162 (idem);
't Huis Oud Teilingen, nu Lockhorst,1725, Capitaal getekent, door C. Pronk, p.127 (staat ook in aantekeningen Schatkamer);
De hele lijst telt bijna 6.000 topografsche afbeeldingen, waarin fouten voorkomen. De jaartallen in bovenstaande selectie moeten dus niet al te serieus genomen worden. Het lijkt er op dat Pronk en De Haen soms verwisseld zijn, wat vaker voorkomt. Overigens staan in deze catalogus t.n.v Pronk in 1726 vrijwel alle prenten uit het Verheerlijkt Nederland.
24 Het Verheerlykt Nederland, of Kabinet van hedendaagsche gezigten van steden, dorpen, sloten, adelyke huizen, (...) dl. 4 en 6, 1752 en 1754
25 Zie Kasteleyn in Pronk met Pen en Penseel, 82
26 Op dit moment is niet duidelijk waar het oorspronkelijke reisverslag uit 1721, Ryse van Pronk & zich bevindt. Een gedeelte van de reis is beschreven door Friedrich Gorissen in 'Künstlerreise nach Kleve 1721' in Heimatkalender für dat Klever Land. Zie ook Gerlach in Pronk met Pen en Penseel, 48-49. Het verslag van de reis van Pronk in 1731 is alleen in afschrift bekend en gepubliceerd door S.E. Pronk in Pronkstukken, no. 6, december 1974, 144-152.
27 In het schetsboekje in het Rijksprentenkabinet, nr. Bl-1897-387b, staan de tijdens deze reis gemaakte 76 schetsen. Voorzover de volledige datums genoemd zijn was De Haen de 8e juli in Maarssen, de 9e in Utrecht, de 10e in Elden (bij Arnhem) en de Over-Betuwe en de 11e in Ubbergen, Zifflich en Kranenburg. Het boekje eindigt met tekeningen in Emmerik op 30 juli. Schoemaker heeft de tekeningen gebruikt voor zijn in 1943 in Arnhem verbrande manuscript van Gelderland. Drie staan er in de Beschrijving van het Graafschap en Hertogdom Cleef deel één. Deel twee, van het buitengebied, is niet teruggevonden.
28 In Over de hobbelde bobbelde heide, 1985, hebben A.J.Gevers en A.J. Mensema deze reis van 1732 gereconstrueerd. Ze begon op 26 juni bij de Eembrug in Baarn en op 9 juli werd het huis Bevervoorde bij Gelselaar getekend. Daarna ging het gezelschap via Borculo, Ruurlo en Roosendaal (bij Arnhem) en door de Betuwe terug naar Amsterdam.
29 'Ter verjaaringe van Cornelis Pronk', in Herderszangen en Mengeldichten van Abraham de Haen, 1751, 229
30 Herderszangen en Mengeldichten, 163-164; Pronk tekende het kasteel van Buuren in 1728 en 1729.
31 Zie J de Hullu in Oud-Holland, 1883, 50-62. Op 31 augustus 1734 sloten de heren Zeventien een overeenkomst met Monsieur Cornelis Pronk, kunstschilder en tekenmeester woonachtig te Amsterdam (...) om te zullen maken en bezorgen alle teekeningen en modellen (...) van alle zoodanige porceleinen, als men van tijd tot tijd uit Indië zal komen te vorderen met hare koleuren (...); dat hij het gansche jaar door zijn tijd hiermede zal moeten occuperen, en daarvoor genieten een som van twaalfhonderd gulden courant geld alle jaren, zullende zijn aanvang hebben genomen primo Maij dezes jaars 1734 (...) zoolange als d'Edelen Compagnie zal noodig oordelen om hem te emploijeren.
32 Herderszangen en Mengeldichten, 107-108
33 Van Gool, II, 201
34 Over het tekenkabinet meer in het hoofdstuk 'Verzamelingen'.
35 Zie over Andries Schoemaker o.a. Jeanine Otten in Pronk met Pen en Penseel, 109-126.
36 Verspreid over verschillende archieven vinden we, afgezien van de eerder gemaakte 16 manuscripten van totaal 46 delen over penningen, maar liefst 40 manuscripten in meer dan 60 delen op historisch-topografisch gebied. De meeste zijn in folio-formaat en bevatten vaak enkele honderden tot meer dan 500 bladen. MMF-publications heeft een groot deel er van in 2000 onder de titel De historisch-topografische atlas van Andries Schoemaker op cd-rom en microfiche uitgebracht.
37 'Bezoek van Pieter de la Rue aan Andries Schoemaker', meedeeld door W.S. Unger in De Zelandia Illustrata, 1919.
38 Ms West-Vrieslandt, band 2, fol. 16.
39 Denemaken en Domselaar in Utrecht, Ham en Zuijthorn in Salland.
40 Leonard Kasteleyn in 'Een Pronkende Haen' in Bulletin van het Rijksmuseum, jrg. 44, 1966, nr. 2, 97.
41 Ter zilveren bruylofte van den heere Willem Blaauw, en mejuffrouwe Johanna Schoemaker (...), 1726.
42 Koninklijke Bibliotheek, 131 C 17. Het gedicht is ook opgenomen Herderszangen en Mengeldichten, 194.
43 Herderszangen en Mengeldichten, 336-341.
44 Herderszangen en Mengeldichten, 339
45 Hedendaagse Historie of Tegenwoordige staat van alle volken, eerst als vertaling van Modern history, of The present state of all nations, door Th. Salmon, 1724, en vanaf het elfde deel met de toegevoegde titel Tegenwoordige staat der Verenigde Nederlanden.
46 Het Verheerlykt Nederland, of Kabinet van hedendaagsche gezigten van steden, dorpen, sloten, adelyke huizen, kerken, torens, poorten; ... door vermaarde kunstenaren naar het leven getekend ... . Dienende tot opheldering der beschryvinge van den Tegenwoordigen staat der Verenigde Nederlanden. De 9 delen verschijnen tussen 1745 en 1774.
47 Rijksprentenkabinet, schetsboekje RP-T-1918
48 Gevers en Mensema, 23
49 Tussen schetsen en uitwerken kon soms een flinke tijd zitten. Jeanine Otten wijst op een tekening door De Haen van het Huis te Heemstede in de Atlas van het Gemeentearchief Heemstede, in 1725 naar het leven getekend en in 1738 uitgewerkt, die niet door De Haen in de Schatkamer is genoteerd.
50 Deze cijfers zijn gebaseerd op een uit verschillende bronnen samengestelde lijst, die nog nader bestudeerd en bewerkt moet worden. Voorlopig bevat ze 675 door De Haen gemaakte schetsen of tekeningen, of prenten daarnaar.
51 Schetsboekje Bl-1891-3186; de betreffende schetsen zijn door Kasteleyn aan de Haen toegeschreven. Zie noot 56. .
52 Vermoedelijke titel: Beschrijvinge van de Steeden, Dorpen, Adellijke Huizen etc. in Gelderlandt, (...), met fraye teekeningen van Stellingwerff, de Haen en andere, 2 deelen. Inmiddels is gebleken dat een groot deel van dit manuscript uit verspreide gegevens is te reconstrueren. Daar wordt aan gewerkt.
53 Gevers en Mensema 19; noot 34 en 35: 'tekeningen van De Haen van Dongjum, Tzum, Tzummarum, Dronrijp en Marsum (Heringa State of Poptaslot) in de Topografische Atlas van het Fries Museum te Leeuwaren en van Noordwolde in de verzameling De Grez in het Museum voor Schone Kunsten in Brussel.'
54 De verschillende provinciale atlassen van Andries Schoemaker zijn in 2000 op cd-rom en microfiche samengebracht onder de titel De Historisch-topografische Atlas van Andries Schoemaker. In deze site is een overzicht van alle bekende handschriften van vader en zoon Schoemaker opgenomen.
55 H..W.M. van der Wijck, De kasteeltekeningen van Roeland Rochman I, 1989 en W.Th. Kloek, De kasteeltekeningen van Roeland Rochman II, 1990.
H.J. Romers, J. de Beyer, Oeuvre-catalogus, 1964 en Achttiende eeuwse gezichten van steden, dorpen en huizen, waarvan tussen 1987 en 2000 zes delen zijn verschenen.
56 Kasteleyn in 'Een Pronkende Haen' in Bulletin van het Rijksmuseum, 1996 nr. 2, 91-119.
57 Gedeeltelijk gepubliceerd door Friedrich Gorissen in 'Künstlerreise nach Kleve 1721', in Heimatkalender für das Klever Land, 1962, 33-40 en 153
58 S.E. Pronk, 'Cornelis Pronk en zijn reis naar Kleef in Juni 1731' in Pronkstukken nr. 6, 1974,
59 Gevers en Mensema , volledige reconstructie van 28 juni - 9 juli.
60 Pronk met Pen en Penseel, 117.

inhoudsopgave